kanaal moet geopend zijn. Dat hangt dus van de mens af, anders is het slechts dwang, en dan is het niet meer echt. Zo kan de mens dus geadopteerd worden, stelt Calvijn. Hij geeft zelf het antwoord al : Slechte mannen misbruiken de gaven van God voor luxe en onmatigheid, en bederven hen, voor zover in hun macht ligt, door onwaardige vervuiling. En : Daarom moet worden afgeleid dat we niet echt tot de Heer kunnen worden bekeerd zonder al onze vermogens aan te bieden; want deze zijn 'geestelijke offers' (1 Petrus 2: 5), die God eist en die niet kunnen worden geweigerd, als uw hart oprecht en aan de Heer wordt toegewijd. (Romeinen 12: 1) Calvijn stelt vervolgens hierover : 'Slechte mannen wachten op mijn ziel', dat wil zeggen 'ze leggen strikken voor mijn leven' (Psalm 56: 6) Hoofdstuk 11. Calvijn en de besneden harde werker Hosea 5 : 14 – Want ik ben als een leeuw voor Efraïm en als een jonge leeuw voor Juda. Ik zal roven en heengaan. Ik zal wegnemen en niemand redden. De kennis komt niet om te redden maar om te roven. Er valt niets te redden. Calvijn stelt dat als mensen zich tegen de toorn van God verzetten die toorn alleen maar meer opgewekt wordt. Calvijn noemt het verzet tegen God's toorn ijdel zelfbedrog. In zijn commentaar op Mattheus 1 stelt Calvijn dat alleen de besnijdenis tot het beloofde land leidt (Romeinen 15:8). De mens moet dus worden tot een dienstknecht van de besnijdenis, waarvan Jezus een beeld was. Calvijn stelt dat dit door de afscheiding gaat (Efeziers 2:14). Het gaat hier om een werker, een harde werker, maar om die harde werker te worden moet de mens eerst de leegte in, zodat hij geen werker wordt naar het vlees, maar een geestelijke werker. De mens moet dus ook de gedaante van de werker aannemen door de leegte (Filippenzen 2:7). En deze werker komt niet om geloofd en geprezen te worden, maar om een smaad te zijn en veracht, stelt Calvijn, om uiteindelijk de vervloekte dood van het kruis te ondergaan. De werker is dus de vervloekte, de verdoemde, niet de goddeloze die hoog en droog in zijn gouden woninkje staat te pronken en zegt : 'Wat heb ik het toch allemaal fijn voor elkaar,' en vervolgens neerkijkt op hen die zwaar zwoegen buiten in het vuil. De werker moet wel in het vuil werken, want daar is veel werk te doen en daar ligt zoveel verborgen. De gepensioneerde komt daar niet. De gepensioneerde heeft smetvrees, dus die zal ook deze waarheden niet aanraken, en zal zijn leven niet inzetten om hierin te studeren en te werken, omdat het allemaal teveel is, en leeft liever uitbundig bourgondisch in plaats daarvan. In die zin heb ik het wel met Calvijn, omdat hij ook een harde werker was, ook al was dit in groot religieus en geestelijk materialisme, verletterlijkte, dichtgekoekte orthodoxie met vele woeste verscheurende dogma's als een stel theologische overdreven opgefokte waakhonden die iedere voorbijganger naar de keel vliegen, en wat dus nu verdiept moet worden om het een kwartslag te kunnen draaien. Ergens was alles vastgelopen. Daarom is de tweede bijbel ook als een tweede Calvijn. Calvijn stelt dat de komst van de werker niet direct aan een groot aantal mensen verkondigd mocht worden, maar het moest grotendeels geheim en verborgen blijven. Het was alleen voor de
27 Online Touch Home