Hoofdstuk 45. vers voor vers : psalm 10-12 – de reformatie : als wezen in de wildernis Psalm 10 1 Waarom, Here, staat Gij van verre, verbergt Gij U in tijden van nood? De boom geplant aan waterstromen van psalm 1 staat helemaal alleen, heeft zichzelf afgezonderd voor studie, als een mens tussen alleen maar een zee van boeken. Waarom ? Omdat een mens alles in zichzelf ontwikkelen moet, zelf vrucht moet dragen, zelf representatief zijn. De mens heeft in die zin een grote verantwoordelijkheid. 2 Over de trots van de goddeloze is de ellendige ontstoken – laat hen verstrikt worden in de boze plannen die zij bedacht hebben. Vleselijkheid komt onder vleselijkheid die ook weer onder vleselijkheid komt, en zo trekken ze elkaar naar beneden als een draaikolk, en dit moet wel, terwijl de geestelijken worden opgenomen, en steeds meer inzicht en overzicht hebben. Deze krachten werken op elkaar in en wakkeren elkaar aan. 3 De goddeloze immers roemt naar hartelust, de woekeraar spreekt zegenwensen, hij versmaadt de Here. Ze zijn druk in de weer hun eigen koninkrijkjes te bouwen, dravende voor hun eigen huis en eigen familie, en de rest kan stikken. Oh, zo druk zijn ze een naam te maken, en faam. Maar dit zijn allemaal de werken van het vlees, en deze werken zijn boos en leiden tot de dood. 4 De goddeloze met zijn neus in de hoogte denkt: Hij vraagt geen rekenschap; al zijn gedachten zijn: Er is geen God. Hij toetst de dingen niet. Natuurlijk heeft hij wel zijn eigen goden, maar er is geen progressiviteit. Hij gaat altijd in cirkels, niemand neemt hem op, en hij klimt ook niet op. Hij denkt dat hij er al is. 5 Zijn wegen zijn voorspoedig te allen tijde. Uw gerichten zijn hem te hoog, hij blaast tegen allen die hem benauwen; Hij begrijpt de oordelen van God niet, ziet die niet in zijn leven aan het werk. Hij kijkt er totaal langsheen, en werpt zo het kruis van zich af. Hij is blij als hij behoort te wenen. Hij is opgeblazen als hij bang behoort te zijn. Hij is vriendelijk en slijmerig als hij boos behoort te zijn. Alles is omgedraaid. 6 hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen, ik, die van geslacht tot geslacht niet in rampspoed zal raken.
272 Online Touch Home