290

Nevens U begeer ik niets op aarde; 26 al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig. 27 Want zie, wie verre van U zijn, gaan te gronde, Gij verdelgt al wie overspelig U verlaat, 28 maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn, de Here Here heb ik tot mijn toevlucht gesteld, en ik wil al uw werken vertellen. Deze psalm gaat dus over de opname, zie vers 16-20, 23-28, wat ook laat zien dat de opname gewoon van binnen is. Zefanja 1 gaat hierover in het OT : 12 Het zal te dien tijde geschieden, dat Ik Jeruzalem met lampen zal doorzoeken; Ik zal bezoeking doen over de mannen die dik geworden zijn op hun droesem, en die bij zichzelf denken: De Here doet geen goed en Hij doet geen kwaad. 13 Hun rijkdommen zullen zijn ter plundering en hun huizen ter verwoesting. Al bouwen zij huizen, zij zullen ze niet bewonen; al planten zij wijngaarden, zij zullen de wijn daarvan niet drinken. Psalm 88 is Zefanja 2 waar het oordeel eerst over Zefanja zelf gaat en hij de put ingaat : 2 Here, God van mijn heil, des daags roep ik, des nachts ben ik vóór uw ogen. 3 Laat mijn gebed voor uw aangezicht komen, neig uw oor tot mijn geroep; 4 want mijn ziel is verzadigd van rampen, mijn leven is het dodenrijk nabij. 5 Ik word gerekend onder wie in de groeve nederdalen, ik ben geworden als een man zonder kracht. 6 Onder de doden is mijn verblijf, gelijk verslagenen die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt, en die aan uw hand ontrukt zijn. 7 Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd, in duistere plaatsen, in diepten. 8 Uw grimmigheid rust zwaar op mij, door al uw baren drukt Gij mij neder. sela 9 Mijn bekenden hebt Gij van mij verwijderd, Gij hebt mij tot een gruwel voor hen gemaakt; ik ben ingesloten, ik kan niet ontkomen. 10 Mijn oog kwijnt van ellende; dagelijks roep ik U aan, o Here, ik breid mijn handen naar U uit. 11 Zult Gij aan de doden een wonder doen; zullen schimmen opstaan en U loven? sela 12 Wordt in het graf uw goedertierenheid verkondigd, uw trouw in de plaats der vertering? 13 Wordt uw wondermacht in de duisternis bekend, uw gerechtigheid in het land der vergetelheid? 14 Maar ik roep tot U, o Here, des morgens komt mijn gebed vóór U. 15 Waarom, o Here, verstoot Gij mij, verbergt Gij uw aangezicht voor mij?

291 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication