340

De psalm stelt dan dat zo de mens als zoon wordt geadopteerd door de natuurmoeder. Zij leert hem hongeren. Dit wordt in deze psalm vergeleken met de Germaanse opname. Deze psalm is een commentaar op Filippi 1, wat in het Germaans werd getranslitereerd tot Felua, en later de Veluwe. Dit zijn de beesten rijders, zij die het vlees door studie en exegese hebben getemd. Veluwe ligt op een zandplaats, en zand is een beeld van nuances, stelt deze psalm, waardoor er samenhang en diepte is. Dat is ook tegelijkertijd de schoonheid van de Veluwe, wat een natuurgebied is. De israelitische psalm 2 laat de vijand zien : ijdelheid : 1 Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? 2 De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Here en zijn gezalfde. Het volk was hierin opgesloten en daarom moest Mozes komen, moest hij de staf opheffen die een slang werd, oftewel de mens moest terugkeren tot het geheim van boom en slang, de diepte van psalm 1. Dit is een lange bloedlijn, die helemaal teruggaat tot de vedische psalmen, en die exegetisch worden uitgewerkt in de koran, de vur en de bilha, als verlengstukken, als verdiepers. Zo ontstaat er een geheel nieuwe psalmische matrix, of liever gezegd, dit is de onthulling van de psalmische matrix, de ontbloting van de natuurvrouw, haar bevrijding. Het is een openbaring. Dit is onderdeel van een studie proces. De stad heeft hiervan een karikatuur gemaakt en die zal instorten. De staf, de hongerende, de bevrorene in de ragnarok, in de honderd vedische winters, werd tot slang, oftewel kwam tot de context. Het werd tot een lasso. De mens werd geboeid door dit verhaal, en tot de exodus getrokken. De mens moest terug tot de wildernis, tot de vedische wildernis. Mozes had de ijzeren knots om de vleselijke volkeren mee kapot te slaan als pottenbakkerswerk, en oorspronkelijk had Agni, de vedische Mozes, deze staf. De slang staat voor de context, de voleindiging, het volkomene, en daarom wees Mozes in de wildernis tot de slang, en veranderde zijn staf ook telkens in een slang. Daar moest de mens naartoe. De mens moest het geheim van de slang leren kennen. De ijdelheid is verborgen in de vleselijke ambachten van de mens. De mens aanbad een gouden kalf, waar de tweede psalm van de Koran over gaat. Daarom zegt deze psalm als een antistof hiertegen : 25. En verkondig aan degenen, die getrouw zijn en goede werken doen de blijde tijding, dat er tuinen, het paradijs, voor hen zijn, waardoorheen rivieren vloeien. Telkens, wanneer hun van de vruchten hieruit wordt geschonken, zullen zij zeggen: "Ziehier, hetgeen ons reeds voorheen werd gegeven"; en hun werd het soortgelijke gegeven. En zij zullen er reine metgezellen hebben en zij zullen er vertoeven. 43. En houdt het gebed en betaalt de Zakaat (armenbelasting, armenoffer) en bidt met hen, die bidden. 48. En vreest de Dag, dat de ene ziel de andere niet zal kunnen helpen, waarop voor haar noch voorspraak zal worden aanvaard, noch een losprijs zal worden aangenomen, noch zij zullen worden geholpen. 54. En toen Mozes tot zijn volk zeide: "O mijn volk, gij hebt uzelf onrecht aangedaan door het kalf te aanvaarden: derhalve keert terug tot Uw Schepper en doodt uw eigen ik, dat is het beste voor u in het oog van uw Schepper". Mozes wilde het volk terugleiden tot de slang, de context, het volkomene, en niet de vleselijke

341 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication