400

mee naar een eiland. Gaat het dan om dat eiland ? Neen. Er liggen zoveel eilanden omheen. Achter elk eiland ligt weer een ander eiland, en daarachter weer één. Er liggen dus boeken achter boeken. Als je er één uit hebt ga je naar de volgende. Maar kom je dan wel klaar ? Is hiervoor niet de eeuwigheid ? Maar is dat niet vermoeiend ? Dat kan soms zo zijn, maar je ontdekt dan ook zoveel wat je inspireert en kracht geeft. Er is een tijd om te slapen en te ontwaken. Elke droom is omgeven door zoveel meer dromen, elke ontwaking omgeven door zoveel meer ontwakingen. De bakker, deze bakker, de zuivere bakker, een hele zeldzame, die niet zomaar van de kansel wordt gepredikt. Je vind hem pas na heel lang zoeken, of misschien vind je hem wel nooit, en is hij alleen iets waar je over kunt dromen en wat je zelf kunt zijn. Hoe dan ook is het belangrijk om zuivere broodjes te bakken. Ik zucht diep als ik terug kom van een lange reis, als ik mijn bakkerij weer inkom. Er zijn vele kamers in mijn bakkerij. Ik heb ze het hongerbrood gegeven, en nu wonen ze in mijn bakkerij om het vak te leren. Na mijn reis zijn er zoveel bijgekomen. Ik zucht diep. Dat was een lange reis. Altijd ga ik weer op hongerpad. Hier in de bakkerij woon ik, maar ik ga altijd op zoek naar het verloren schaap, om hen te voeden met het hongerbrood, opdat ze de weg terug zullen vinden naar de bakkerij. Daar begint toch immers alles ? Ik zucht, en kijk om me heen. Alles is anders sinds ik hier voor de laatste keer kwam. En dan ga ik weer broodjes bakken, hongerbroodjes. Die deel ik uit, en neem ik mee voor op reis. Ik zucht, en kijk rond in mijn bakkerij. Alles is stil. Iedereen is op zijn kamer. Terwijl de machines ratelen pak ik mijn krantje en begin te lezen. Ik lees van alles wat er is gebeurd en wat er niet is gebeurd. Het inspireert me een beetje, geeft me een beetje geluk, nut, doel, enzovoorts, van alles een beetje. Ik ben de honger bakker, zodat je het pad nog kunt zien. Van alles een beetje. Niet teveel, niet te weinig, net genoeg. Zodat je het pad nog kunt zien … maar wat als er mist is ? Dan moet alles op de tast af, en wordt je steeds voorzichtiger, voetje voor voetje. Lopen we nog wel goed ? Ja, want ik heb mijn krantje. Geeft me altijd raad op tijd. Van alles heel erg weinig, maar zo kun je de mist nog doorkomen, en allerlei enge poortjes, smalle straatjes. Het is mijn orakel. Er staat eigenlijk heel weinig in, eigenlijk niks, maar ik verzin er allerlei verhalen omheen. Als ik een woord zie, of alleen maar denk dat ik een woord zie, begint het al te stromen. Dan zie ik er verhalen omheen drijven. Het is een hongerkrantje. Dat is mijn lantaarn op het donkere pad. Mijn krantje, ik kan niet zonder, neem het altijd mee als kompas, mijn hongerkrantje. Juist omdat het zo weinig is kan ik er zoveel mee. Het is als een sleutel op de moeilijkste sloten. Het is een wapen tegen de verschrikkelijkste honden. Nee, om mijn krantje komen ze niet heen. Het is mijn eigen waakhond. De waakhond van de bakkerij, die ook altijd met me meegaat. Maar goed, je ziet hem niet altijd, want het is een hongerkrantje, een waakkrantje. Hij is er wel, maar soms undercover. Dat moet wel, hè. Hij moet soms camoufleren en spioneren. Ik voel me daarom soms weleens eenzaam, maar dan is hij er toch. Daarom zucht ik weleens als ik thuiskom van een lange reis en eindelijk mijn krantje zie.

401 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication