448

wereld onder de stad. Zij zijn de moeilijk opvoedbaren. (…) Zij wonen in de versjes van gerijmde boekverzamelingen. Zij hebben hun dierbaren gevonden in berijmde gezangen en de oude schoolboeken, waar zij de bewakers van zijn. Zij zijn de bewakers van de oude dialecten. Zij zoeken naar de oude sagen en fabels van het mijn. Hier in het mijnwoud, waar het holle heerst, Hier in het mijnwoud, waar de bomen hol zijn, waar de vorst raast, maar een magisch vuur brand van binnen, en een magische lekkernij vult de magen, Hier in het mijnwoud (…) Hij heeft altijd honger, maar het voedsel bereikt nooit zijn mond. Zijn woorden komen ook nooit aan. Hij spreekt wel, maar niemand heeft het ooit kunnen horen. Hij heeft nog nooit iemand aangeraakt, en niemand heeft hem ooit kunnen aanraken. Hij is nog nooit pijngedaan, en kan een ander ook nooit pijnigen. Jij bent altijd op weg. Nu ga je dan weer naar de oude filmzaak, maar je komt nooit aan. Ik kan niks voor je doen. Ik smelt altijd weg. Zelfs als jij in de spiegel kijkt, zie je niks, alleen andere dingen. Nu staan dan drie voor jouw storm. Waar zal het hen naartoe nemen ? Zij hebben honger. Jij wil hen naar het holle nemen. Zij hebben de stem van de storm nog nooit gehoord, en nog nooit beluisterd. Het regent, siroop om te verzachten, maar om de honger te brengen. Zij zijn op weg naar het holle, zulke diepe putten, de teilen van ivoor. Ik bevond mijzelf op de rug van het Grote Misverstand, een vis in de hemelen. Die kusten zijn te ver om te bereiken. Hier vechten de oude dialecten. Hier strijden de woorden, de uitgangen en de talen om de voorrang en de eer. Oh, hoe gij het klei der aarde veracht hebt, en hem tot een vloek hebt gebrouwen. Maar nu zult gij zelf tot een vloekwoord worden. Gij zult uzelf tot eeuwige schrik zijn. Dan zult gij de aanhef niet vergeten. De oude dialecten, de oude doolhoven en dwaalhoven zullen de oude oorlogen ten ruste brengen.' Je hebt een slapende 'jij' en een wakende 'jij'. Ze weten niet veel van elkaar af, en dat is maar goed ook. Zo kunnen ze elkaar helpen, niet als ze aan elkaar geplakt zouden zijn als een siamese tweeling. De slapende 'jij' leeft in een heel andere droomwereld dan de wakende 'jij'. Voor de slapende 'jij' slaapt de wakende 'jij'. Er is maar een hele dunne draad die hen verbindt. Daarom zegt de vur in boek 89 : 'Het grote altijd is een dunne draad hangende over de rivier, Zij die zoeken zullen niet vinden.' Dit is het geheim van het eeuwig leven, van het grote altijd. De dunne draad tussen alles in. Gedenkt de spin, het spinnedraad. Zo bouwt de spin zijn wereld, een heel slim beestje. Als de draad dikker zou zijn zou het niet werken. Dan staat er : 'Het grote nooit zit op de troon, Regerende met ijzeren stok.' Het vaste, het zekere, het directe, is heel aantrekkelijk voor het vlees. Het vlees wil alles bereiken door grof en lomp geweld, door vaste bruggen, door snelwegen, asfaltering van de

449 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication