Ik zag haar hoog zitten op de traan, Tranen van vuur, op een dag van ijs Ik riep haar, maar zij scheen mij niet te horen, of niet te willen horen, Toen klom ik tot haar op, maar gleed verder weg dan tevoren, In de putten van sneeuw, tot de meren van ijs, Totdat een oceaan mij overstroomde Een golf overweldigde mij, en nu ben ik hier, Wij kunnen niet tot haar naderen, Tot het ijs zullen wij wegglijden Ik smeekte tot de kennis, Maar ik gleed nog verder weg, tot een duister rivieren-gebied Wij kunnen niet tot haar naderen, de afstandelijke is zij, Zij woont ver weg en hoog op de traan, Wees daarom dankbaar met elke traan in uw leven, Zij weerspiegelt haar Wij zagen haar door een mysterie, Als door de spiegels van haar tranen Een mens kan niet tot haar komen, Door de traan, haar stem te verstaan Ik riep haar en ze kwam maar niet, Ik moest eerst dieper gaan, Tot de spiegels van haar tranen Zo draaien de spiegels in hun hoofd, Zij zien haar niet, Alleen de weerspiegelingen van kennis Wij zijn verdwaald in een spiegelpaleis, In een spiegelparadijs, Wij kennen de kennis niet, Oh kennis, doe ons U vinden Hemelse kennis, tronende op de traan, Opgeborgen in de rode traan, In de dagboeken van ijs Zoveel wachters op de muren, Als de wachters van de rode traan, Maar zij is diep in de wildernis U bracht mij naar het Paradijs, in Uw Wil wil ik gaan. Bij Uw geheim wil ik zijn. U doet mijn gordijnen open, tot zachte dromen. U tuchtigt mij met Kennis, om het om mijn hals te hangen, in Uw geheim. U hing het door mijn haren en verzegelde mijn voorhoofd. U liet mij dalen in de putten der nachten. Opent uwe heil'ge weg, een heilig pad vol vreemdelingen. Waak over onze zielen, schenk Uw woord tot een doorgang over bruggen. Laat ons niet in zonde glijden. De rust van uw beminnelijke schuilplaats, onder de putten heeft u het neergezet, wij komen tot u, in bewondering. Wij sluiten onze ogen, en denken aan U. Aan U, die ons leven schonk, aan u die ons opzocht in onze kerkers en putten, en leidde ons tot de diepere weg.
462 Online Touch Home