Laat die hem bevrijden, aangezien hij behagen in hem heeft gevonden!” 9 Want gij waart het die mij uit de buik getrokken hebt, Die mij vertrouwen liet terwijl ik aan de borsten van mijn moeder lag. 10 Op u ben ik geworpen vanaf de moederschoot; Vanaf de buik van mijn moeder zijt gij mijn God geweest. 11 Blijf niet ver van mij, want de nood is dichtbij, Want er is geen andere helper. 12 Velen die jong zijn hebben mij omringd; Ja, de sterken van Basan hebben mij omsingeld. 13 Ze hebben hun muil tegen mij opengesperd, Als een verscheurende en brullende leeuw. 14 Als water ben ik uitgestort, En al mijn beenderen zijn van elkaar gescheiden. Mijn hart is als was geworden; Het is gesmolten, diep in mijn inwendige delen. 15 Mijn kracht is verdroogd als een scherf van aardewerk, En mijn tong blijft aan mijn tandvlees kleven; En in het stof des doods zet gij mij. 16 Want hyena's hebben mij omringd; Ja, de vergadering van boosdoeners heeft mij ingesloten. Als een leeuw hebben zij het gemunt op mijn handen en mijn voeten. 17 Ik kan al mijn beenderen tellen. Zijzelf kijken toe, zij staren mij aan. 18 Zij verdelen mijn klederen onder elkaar, En over mijn kleding werpen zij het lot. 19 Maar gij, o Jehovah, o blijf niet ver. O gij mijn sterkte, snel mij toch te hulp. 20 Bevrijd toch mijn ziel van het zwaard, Mijn enige uit de klauw van de hyena; 21 Red mij uit de muil van de leeuw. 22 Ik wil uw naam aan mijn metgezellen bekendmaken; Ik zal u loven. 23 Gij die Jehovah vreest, looft hem. Al Gij zaad van Jakob, verheerlijkt hem. En weest bevreesd voor hem, al Gij zaad van Israël. 30 Ja, een zaad zal hem dienen.
49 Online Touch Home