510

De hele bijbel door gaat het erover dat deze offers niet letterlijk zijn, maar geestelijk. Het ware offer is namelijk de gehoorzaamheid en de stilte, om God's stem te verstaan en volgen. In de exodus werd het volk in tweeen verdeeld : De ene helft stond bij de berg Garazim, wat piercings, besnijdenis (kastijding, onderricht, studie) betekent, en de andere helft stond bij de berg Ebal, naaktheid. Naaktheid (profetische openbaring, profetologie) en besnijdenis (demonologie) waren de twee fundamenten voor het volk in het beloofde land. Woord en kastijding (studie) zijn dus onlosmakelijk aan elkaar verbonden. In psalm 102 bidt de psalmist daarom ook ontbloot. Zo is er niks tussen de mens en God. Als we om ons heenkijken zien we een volk afgevallen van God. Ze studeren niet, offeren dieren in plaats van de gehoorzaamheid bedrijven als het ware offer. Ze roddelen en liegen alsof het een lieve lust is, en hebben geen stil hart voor God om zijn woorden te ontvangen. Vandaar dat het volk moet terugkeren tot numeri, de kastijding, de studie, en tot de twee pilaren van deuteromium 27 : de besnijdenis en de naaktheid. Ken deze metaforen. Heb geen bedekkingen tussen jou en God. Verscheur je kleren. Keer weer terug tot de natuur. Het is zeker niet letterlijk. Als je je kleed, kleed je dan eenvoudig, of profetisch. Als je je kleed, kleed jezelf dan sober, of profetisch, want er zijn zeker profetische sieraden. Er is zoiets als heilige en vertellende materie. Het wil niet zeggen dat we daadwerkelijk in een hutje op de hei moeten gaan leven. Er mag heilige kunst zijn, en er is ook zoiets als heilige kleedkunst. Ken de hemelse mode hierin. Ken de profetische mode. Kleed jezelf niet als de afvalligen, maar soms zijn wij kameleonen. Hen van twintig jaar en ouder moesten geteld worden, de mannen, om in het leger te dienen. De Bilha zegt hierover : 'Leger is tsaba, en dit is de geestelijke oorlog, maar ook gewoon tentdienst, tabernakeldienst. Er is nooit een directe oorlog, en ook nooit directe communicatie. Het gaat via de priesterdienst.' Twintig is in de israelitische grondtekst het getal van de opvoeding, van de opstanding ook, en het is verbonden aan het betalen van belasting. Omdat twintig een dubbele tiende is als belasting duidt het op het dubbele kruis : 'de andere wang toekeren', de extra mijl begaan, ook als een beeld van het eeuwige kruis en het geduld (hongeren). Er moest een soort verzoengeld neergelegd worden voor iedere krijgsman, voor iedere tentendienstknecht dus. Dit zoengeld was genaamd de kaphar : Ex 30: 16 En gij zult het geld der verzoening van de Israëlieten nemen en het bestemmen voor de dienst in de tent der samenkomst; het zal voor de Israëlieten tot een gedachtenis zijn voor het aangezicht des Heren ter verzoening voor hun leven. 12 Wanneer gij het getal der Israëlieten bij de telling opneemt, dan zullen zij, ieder voor zijn leven, aan de Here een zoengeld geven. 14 Ieder die tot de getelden gaat behoren van twintig jaar oud en daarboven, zal de heffing voor de Here geven. Het geld is er een beeld van dat de ziel bedekt moest worden met het bloed van het afgeslachte vlees, het ego wat moest sterven. Zo wordt een mens dus in het hemelse leger of de hemelse tentendienst ingewijd, door het kruis. Het is de mens zelf die moet sterven. Dit loopt helemaal terug tot het oude kaphar beeld van Egypte, of van kheper, de kever waarin ra veranderde tijdens de wedergeboorte in de onderwereld, waarin de nacht overging tot de rode dag. Dit is een beeld van vuilverwerking. Dit is de daadwerkelijke betaling van het losgeld, waarin de mens zijn leven aflegt om tot het hemelse leger te behoren, en de oorlog is tegen het zelf. Het is dus oorlogsgeld. Dit geld is in het Aramees zowel een bestraffing van het vlees als de behoudenis van de ziel. Het kan niet losgekoppeld worden. Ex. 21: 30 Indien hem een zoengeld opgelegd wordt, dan zal hij alles wat hem opgelegd wordt, als losprijs

511 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication