603

reeds iets van de schoonheid van de lelie ? Kent gij iets van de vuilheid, van de zonde ? Weet gij hoe walgelijk de zonde is in God's ogen ? Gij zijt diep te beklagen als dat nog niet zo is. Diep rampzalig als dat zo blijft, stelt van Schuppen. Hij roept dan op om te bidden om de schoonheid der lelie. Deze schoonheid is een stille pracht. Niet om te pronken in de stad, maar in het dal. Pronk met die hemelse kennis, in zuivere nederigheid. Dat is de hemelse praal. Het is iets tussen jou en God. In de stad pronkt men met het vlees, en met grote getalen, maar in het dal pronk je juist met het minderen. Niet om de grootste te zijn, maar de minste. Dat is dus een anti-pronken. Je doet het niet om gezien te worden, niet om jezelf, maar om die heerlijke boodschap. Alleen daarin roem je. Niet voor eigen roem, maar voor het roemen van de boodschap, en die bewaar je en koester je. Wij zijn niet slechts eenlingen, want hoe dieper je graaft en wortelt, hoe dichter je komt tot het getal twee, tot het verloren en vergeten andere. Het gaat namelijk altijd om jou en de kennis. De ander is hiervan een beeld. Je bent een dualiteit van één en twee, van het ene en het andere, en dit is slechts zinnebeeldig. Elk vleselijk misbruik wat hiervan gemaakt wordt moet afsterven. Dat gebeurt natuurlijk in het verdiepen. Er ligt al een volmaakte en volkomen kennis voor ons klaar, in de volbrachte schoonheid van de lelie. Dit is het Lunteren van de twintiger jaren van 1900, de fundamenten van mijn leven, gezin en werk. Het Lunterense internaat waar ik studeerde vele tientallen jaren later was eerst een dovencentrum. In de kamers waren daar nog sporen van te zien, de overblijfselen van bepaalde apparatuur voor doven. Dit wijst erop dat wij doof moeten worden naar het vlees, en dat dan pas de profetische gaven zich kunnen openen, niet eerder. We zijn nu inmiddels aangekomen in de twintiger jaren van de nieuwe eeuw. Van Schuppen stelde dat we moeten wachten op de dauw, en dan heeft hij het over de dauw van Palestina, wat een mistregen is, een soort motregen, een morgenregen. Het OT spreekt over de dauw des hemels. Israel was helemaal uitgedroogd door voorspoed en afgoderij, zoals dat ook het geval is in Nederland. Van Schuppen stelt : 'Waar brengt nu die voorspoed ? Wat werken die zegeningen en dat geld uit ? Niets dan dorheid en doodsheid. Het geld wordt de afgod.' Hij vergelijkt Israel met Nederland. Daarom moet de mens wachten op de hemelse dauw. Men moet hiervoor loskomen van de wereldgelijkvormigheid. Hij noemt dit de dagen van geldzucht, waarin de mens buigt voor de mammon. Maar daarom is hun akker droog. Maar de verkwikkende dauw komt in de nacht, alleen in de nacht van vernedering. Alleen in de nacht van boetvaardigheid. Er zal niet meer dauw gegeven worden dan nodig is. Het is een nacht van beproeving en ontdekking, donker aan alle zijden, stelt van Schuppen. Toch is daar dan de hemelse dauw. Maar het volk moet hiervoor het koord om de hals hebben, zodat de zonde kan afsterven en de afgod van het vlees. Elke nacht is het er weer. Maar het zal alleen in de nacht zijn. In de nacht wordt het afgedwaalde schaap opgezocht. Er zal zoveel dauw zijn dat regen niet eens nodig is. Er zal zoveel dauw zijn dat de troost van mensen niet nodig is. Van Schuppen stelt dat het niet nodig is dat een mens er een zegel opdrukt. Op de juiste tijd zal de hemelse dauw komen. hoofdstuk 50 van leviticus tot exodus In zijn boekje 'gelovig wachten' uit 1941 schrijft W. Banning op pagina 8 : 'Laat de hoon maar op ons afkomen. Zij is nodig en gezond.' Hij neemt hier gretig het spotkleed en de doornenkroon van Christus aan. Het is inmiddels oorlog. Hij ziet geen andere weg. 'Maak ruimte in uw hart,' is de boodschap in het Europa van die tijd wat door stormen van oorlog wordt geteisterd. Dit is wat de mens opnieuw moet leren volgens W. Banning : buigen en offeren, zwijgen en bidden, arbeiden en

604 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication