ook dat elke leugen en verkeerde, bloederige beweging in de geschiedenis zijn eigen al dan niet abstracte kern van waarheid had waarnaar gezocht moest worden, onder het mom van leer op een intellectuele manier van de vijand. Hegel stelde ook dat in de context van het kapitalisme van meester-slaaf die verhouding een illusie is. De slaaf, of arbeider, is afhankelijk van zijn meester of werkgever, maar ook het omgekeerde is waar. In die zin is dus de verhouding meester-slaaf een illusie omdat de meester ook weer een slaaf is van de slaaf, omdat hij er afhankelijk aan is. Verlaagt hij het loon van de slaaf of arbeider, dan kan de slaaf of arbeider ook minder van hem kopen, wat weer verlies oplevert voor hem. Zo moeten we dus goed kijken naar de ketenen waar we aan vastzitten. Zijn het wel daadwerkelijk ketenen ? Degene die de keten vasthoudt is er zelf ook door geketend. Het is dus wederzijds, en daarom is de slavernij of het gevangenschap niet absoluut. Dit is ook de zwakke zijde van de kapitalist. Het kapitalistische systeem zal dus vroeg of laat instorten. In Hegel's meesterwerk van 1807 'De Fenomenologie van de geest' stelt hij in vers 90 dat het fenomeen van de onmiddelijkheid eigenlijk de receptieve gevoeligheid is. Wanneer dit object, dit fenomeen, zich opdient, dan mogen we allereerst daar helemaal niets aan veranderen, want het gaat allereerst om observatie. In vers 91 stelt hij dat de zintuigelijke zekerheid zich voordoet als de rijkste kennis en oneindige en grenzeloze weelde, en daar kunnen we dan een deel uitnemen. Ook doet het zich dan voor als de volle waarheid. Maar deze zekerheid geeft zich dan uit als abstract en de armste waarheid. Juist omdat het als onmiddelijkheid komt wekt het de schijn op dat het de waarheid is, en het bewustzijn komt als het zelf. Alles wordt oppervlakkig gehouden. Het is nog niet geanalyseerd. De vele relatievormen van het object en de vele lagen erin worden nog niet gezien. De verschillende staten waarin het object zich bevindt worden niet waargenomen. In vers 92 stelt hij dat de zintuigelijke zekerheid niet alleen een onmiddelijkheid is, maar ook een voorbeeld. Dan zullen er een heleboel onderscheidingen volgen, alsof er een verhaal wordt verteld, en ga je verbanden zien, maar ook verschillen tussen onszelf en het object, totdat we gaan zien dat zowel het zelf als het andere niet slechts bestaan in onmiddelijkheid, maar ook in bemiddeling. Maar daadwerkelijke onmiddelijkheid, het plotselinge, is een illusie, want hij stelt dat het gevoeligheid is. We komen er pas daadwerkelijk mee in aanraking in ons bewustzijn als we er gevoelig voor worden, terwijl het al lang om ons heen zou kunnen zijn geweest. De schijnbare onmiddelijkheid is wanneer we het zelf opmerken. Die gevoeligheid vertaalt zich dan in een gebeurtenis. Gebeurtenissen zijn dus niets anders dan bewustwordingen. Dat hoeft dus nog niet de volle waarheid te zijn, want het kan ook een abstractie zijn. In vers 96 stelt hij dat het zelf in stand gehouden wordt door het nu, maar dat het nu dus geen onmiddelijkheid is, maar een bemiddeling. Er is namelijk gevoeligheid gekomen. Het nu ontstaat door een zekere samenwerking, iets universeels. Zo kan er een nieuwe zintuigelijke zekerheid komen. In vers 97 stelt hij dat het gevoelige iets universeels is, en dat het als zodanig uitgedrukt wordt, en we zeggen niet wat we bedoelen. Taal is alleen maar iets wat uitdrukt, maar kan nooit volledig overbrengen wat er bedoeld wordt. Daarvoor is het te ingewikkeld. In vers 99 stelt hij dat het universele de waarheid is van het object, dus het object herbergt de waarheid in de kern, maar niet als een onmiddelijkheid. Er is namelijk ontkenning en bemiddeling nodig. Het 'nu' en ook het 'hier' zijn dus in principe totaal leeg en onverschillig. Dat is dus het ware
89 Online Touch Home