46

om zo tot de tabernakel te gaan waar de grote godin de vijanden vernietigt (de onwetendheid). Op de boot komen zij tot de hal van de palen waaraan het ego, de onwetendheid, sterft. Er wordt hier gegrepen (ra), er wordt hier geperst (atum), er is hier geweldadigheid (chepri), er is hier vreselijkheid (shu), en er is hier nauwkeurigheid (geb). Er is hier verdrukking (osiris), en autoriteit (horus), opdat het goud naar boven zal komen. Het zijn beelden van het snoeien, vruchtdragen en oogsten. In het zevende nachtuur van de Amduat moet de dode de valse slang (van onwetendheid en valse kennis) "overwinnen", rangschikken, om zo te komen tot de mehen-slang van de heilige gebondenheid, zijn beveiligings-systeem en leidsraad. De slang is ook een Egyptische wortel van David, als dt (cobra), wat ook lier betekent, harp (dt, ddt), wat ook weer gebruikt werd in de Israelitische Davids-mythe. Zij die in de mehen-slang zouden komen zouden rust ontvangen, omdat het een goed beveiligingssysteem is. Dit is een eeuwig beveiligingssysteem wat alles voor eeuwig in de gaten houdt, en niemand kan ontsnappen van dit toezicht. Serket, de schorpioenengodin, de doorboorder (een Egyptische wortel van David), brengt de heilige adem. Zij gooit haar lasso om de nek van de slang. Dan komen er vier straffende godinnen met messen. De eerste is genaamd dm-dyt, als zij die hen van de da-t-boot weer terugbrengt tot de moederborst. De vier godinnen zijn degenen die de slang van het ego straffen, ontleden, in de duat, de onderwereld, in het archief (thoth). Het gaat hier dus om het rangschikken en inventariseren van de boeken. Dit leidt tot de troonzaal van Horus op de troon die twaalf goden met sterren op hun hoofd toespreekt. Eén van zijn namen is Duaty (David, Thoth), hij van de onderwereld. De twaalf goden komen terug in het Judaïsme als de twaalf stammen van Israël voor het aangezicht van David, en als de twaalf discipelen van Jezus op de troon van David in het christendom. Een andere naam is hij wiens tong een mes is, wat ook weer terugkomt in het Nieuw Testamentische boek Openbaring als een eigenschap van Jezus. De twaalf goden representeren de twaalf uren van de onderwereld. In tegengestelde richting staan de twaalf godinnen die de uren vertegenwoordigen. Eén van haar namen is duatjt, zij van de onderwereld. Voor hen ligt een krokodil, een beeld van de exegese. Een andere naam van haar is jani-t, zij die donker is. Openbaring 12 1 En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren; 2 En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn om te baren. 3 En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode draak (de slang), hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden. 4 En zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer zij het zou gebaard hebben. 5 En zij baarde een mannelijken zoon, die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon. De krokodil die voor de godinnen ligt ligt op een zandbank. Vanuit de krokodil komt het hoofd van Osiris, wiens lichaamsdelen door de krokodil gered waren uit het water, en die nu door de krokodil (exegese) worden bewaakt. Ook het "staan op het zand" is een thema in het boek openbaring, zoals Johannes die in de KJV op het zand staat, en in andere Westerse versies is dit de draak (slang).

47 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication