18

'De giechelaar, een oude man in zijn schuit, met een baard zo lang, en altijd giechelt hij. Je kunt hem niets vertellen of hij giechelt, en vooral als hij zijn oude rotzooi bij je kwijt kan. De giechelaar, eens kocht ik een gouden beeldje van hem, zo mooi. En ik dacht : hoe is dat tussen die oude rotzooi terecht gekomen ? Dat dachten mensen altijd als ze iets van hem kochten. Telkens weer kreeg hij het voor elkaar. De giechelaar, met zijn boot door de nacht, oude lampen verkopende aan de steden, en dan is er zulk een prachtige en verzachtende gloed. Ja, ook medicijnen verkoopt hij, al jaren over datum, maar het werkt goed, zo goed. Want hij is de giechelaar, hij praat alles goed, hij laat hen allemaal in hem geloven, de giechelaar, de giechelaar, als je slapen moet.' 'De giechelaar, de giechelaar, een slaaplied voor de nacht, de giechelaar, de giechelaar, een schuit vol met rotzooi, allemaal afgedankte spullen, maar het glijdt zo het water in, en vindt zijn weg, zijn weg. De giechelaar, de giechelaar, met zijn lange baard op de fiets, om rotzooi te verkopen, voor mensen die dromen, en dan giechelt hij. De giechelaar, de giechelaar, een boot vol met troep, en steden vol onzin, de giechelaar, de giechelaar, hij is de veerman van het verdriet, over rivieren en zeeen, je kan het zo gek niet bedenken, de giechelaar, de giechelaar, voor als je slapen moet.' Hij werd er vroeger altijd zo rustig van als zijn oma uit het boek van de giechelaar voorlas. Hij las het ook aan haar voor, en langzaam viel ze in slaap. Eindelijk was het gegiechel er even niet meer, maar het zou de dag erna gewoon weer verder gaan. Einde De Giechelaar II Ik was in het bos op een open vlakte tussen de bomen, zanderig en met allerlei grassen, en ik hoorde iemand giechelen in de verte. Het was de giechelaar, een oude man met een baard,. Ik kende hem wel. Hij kwam weleens in de stad met zijn fiets om oude rommel te verkopen. Je kon het zo gek niet bedenken of hij verkocht het wel, en het waren altijd mooie spullen. Hij giechelde altijd. Hij had een prachtig landgoed in het bos, een prachtig huis, zeg maar gerust villa, maar op zijn manier. Het was eigenlijk een soort hut. Hoe hij eraan kwam was een raadsel. Of misschien had hij het zelf gebouwd, maar het deed niet onder voor het prachtigste paleis. Misschien dat hij daarom altijd zo giechelde. Hij liet mij het terrein zien, en grote voorraden oude spullen. Het was beter dan allerlei moderne troep die ze in de stad verkochten. Deze man was een genie. Hij was uitvinder. Hij kon alles recyclen tot de prachtigste spullen die ook nog eens nuttig waren. Ik ging graag winkelen bij de giechelaar. De giechelaar, de giechelaar, een stralend geluk, De giechelaar, de giechelaar, een oude lamp onder de mensen, Opdat de goede geschiedenis nooit verloren zou gaan. En daarom giechelt hij, giechelt hij, Hij is de veerman van het verdriet.

19 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication