7

Honger naar uitgesmeerde zieltjes, Uitgesmeerd op brood Het is een stad in de zee, maar niemand wist het, De heks had al hun hoofden betoverd De mensen aanbaden het roze steen, Wat hun leven had gegeven De kerken van het roze steen schoven door de stad, Door de wondermacht van de mens gegeven, Het schoof door 's mensens geloof, Door trouw van het menselijk gelaat, Oh, zedig schoof het door de stad, Om de mens te wenken, om te zwaaien en kostelijk te bezitten, Als een koning was het, Ja, het roze steen had de stad geschapen De blinde heks schuifelde door de stad, Op zoek naar zieltjes, Maar het roze steen waakte over hen, Als de goede, trouwe herder, Die zijn schapen verslond in de nacht, Om hen mee te sleuren naar de onderwereld, Naar een glitterwereld, van het roze vuur, Van roze steen, draaiende in onze gedachtes, Sussende alle pijn, verdraaiende al het gegriezel, Bedekkende, wederopbouwende, Totdat de morgenstond hen weer wakker wreef, Die zachte morgen, oh goddelijk geluk, Welzalig zijn hen die het roze steen aanbidden … Van bedrog tot bedrog gaan zij … De blinde heks …. draait het getij … Als eb en vloed, het roze steen doet goed, Zij draait, zij bedriegt, zij steelt de dromen, Zij trekt de ziel tot gruwelijke grotten, Maar laat het lichaam opstaan in een groot geluk, In de handen van de plaaggeest ik-heb-je-tuk De hersenen op sterk water, Het hart in zeeketenen, de droom kapot, Maar niemand merkt het, want het lichaam is vol van het roze geluk, Het is als drugs, als rijp koren, Als alcohol en dikke sigaretten, Een sigaar erbij, mijnheer, En een dikke krant, De blinde heks heeft het niet meer De blinde heks staat gierend op de trap, Met haar oog voelt zij, Zij kent deze drap,

8 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication