124

Ik zie zoveel schoonheid en zoveel lelijkheid in je ogen. Neem een beetje van mijn schoonheid weg, en er zal geen lelijkheid meer zijn. Neem een beetje van mijn lelijkheid weg, en er zal geen schoonheid meer zijn. Die twee houden elkaar in stand.’ Ik boog mijn hoofd, en stond in een woestijn, gewapend met de mysterieuze wapens van de vlieg. In deze woestijn blijven we altijd huilen en liegen, altijd ontkennen. Zo lang de nacht voortduurt zullen we het groene niet binnengaan. In de verte hoorde ik gezang als de stem van jongens : ‘Wij zijn mooi, jullie zijn lelijk, wij zijn mooi, en jullie zijn lelijk. Wij zijn lelijk en jullie zijn mooi. Wij zijn lelijk en jullie zijn mooi. Wij zijn mooi en jullie zijn mooi. Wij zijn lelijk en jullie zijn lelijk, en jij bent de lelijke. Neem daarom van het moedervoedsel.’ Niemand stak zoals zij staken, en niemand maakten zacht zoals zij zacht maakten. In de verte glitterde een woestijnstad in de zon, als gemaakt van glas. Maar het was als een vreemd soort chrystal, als tranenchrystal. Zovelen waren daar, gewapend met de wapens van de vlieg. Ze liepen door de steegjes, en zaten in de huizen. Hier scheen altijd iedereen te huilen, net als in de woestijn, maar in deze wereld was de traan en de klank hetzelfde. Ik liep een huis binnen en vertelde over het amulet. Zij leken erg geinteresseerd te zijn. Ik wees hen de weg naar het amulet, en ik heb ze nooit meer teruggezien. Toen vroeg ik naar het moedervoedsel. Zij leiden mij naar een oase, vol met groen. De rotsen leken hier te huilen, en allen dronken zij van de traan. Het stroomde voort vanuit de bomen en de struiken. Hier was geluid hetzelfde als de steek, en de geur was niet anders. Ik zocht beschutting, alleen maar om te ontdekken dat dit hetzelfde was als naaktheid. Was ik al in de wereld van het amulet ? Was er voor mij nog hoop, of was ik al een gevallene, een verdoemde ? Je kon hier niet rondkijken zonder te steken en gestoken te worden. Je kon hier niet bewegen zonder te beseffen dat alles zowel de steker als de gestokene was. Daarom traanden alle ogen, en waren onze ogen als messen. We hadden gewapende ogen. Plotseling was er het geluid van messen in de lucht, en de lucht werd vol met lange indiaanse vliegen met de kleinst mogelijke hoofdjes. Ze leken een beetje op sprinkhanen en hadden de prachtigste vleugels, die de fijnste poeders leken te verspreiden. Dit waren de poeders van de woestijn. Ze leken woest, en toen zij hun zachte vochtige lichten verspreiden leken wij niets anders dan de marionetten van deze lichtorde. Dit was het lot van een ieder die van het moedervoedsel had genomen. De lichten werden als pijlen in ons

125 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication