130

‘Maar ik wil niet,’ zei ze. En toen ze haar ogen opende was iedereen weg, en ook haar ringen waren verdwenen. Wat was er gaande. Ze wilde een gil slaken, maar kon niet, alsof er een hand op haar mond lag. Een tedere hand, en daarom was ze nog steeds zo rustig, en ze zag nog steeds al die andere sieraden aan haar lichaam en klederen bungelen, en zoveel kleine flesjes. ‘Ik heb zoiets vreemds meegemaakt,’ zei ze tegen zichzelf. Ze opende een flesje en een wonderlijke geur verspreidde zich. Een geest stond voor haar met een zwaard. Toen ze naar boven keek zag ze op een hoogte de stam weer, en vroeg vriendelijk of de geest haar daar naartoe wilde brengen. Dat was in een wip gebeurt. Ze wist niet wat ze moest denken, en weer omhelsde ze haar vrienden één voor één. Ze droegen hele aparte flesjes en kruikjes aan kettingen om hun nek, en hun broeken waren van prachtige zachte stoffen, als van fluweel. Maar alles leek wel nat, en één van hen hield zijn hand op waarin een vlam verscheen. ‘De eeuwige vlam van het kasteel,’ zei een ander. Maar je hebt het nog niet bereikt. Wat zou het kosten om de vlam van de één naar de ander te laten overspringen ? En hoeveel tijd zouden ze hebben ? De tovenaar had haar verteld dat er niet veel tijd was. De eeuwige vlam was nu zo dichtbij, maar tegelijkertijd zo verweg. Wat als de tovenaar al op haar zou wachten ? Wat als hij de eeuwige vlam in het rijk der Maribiren al had bereikt ? Paniek begon over haar te komen, maar tegelijkertijd suste ze haarzelf, en ook de anderen begonnen haar te sussen. ‘Ik kan je die vlam geven,’ sprak hij, een lange Maribir, een voormalig krijgsgevangene, wellicht een slaaf. ‘Ik ben je veel verschuldigd,’ zei hij. Hij schoof dichterbij, maar de vlam begon te doven. ‘Zie je wat er gebeurt ?’ zei hij. Salucia zakte weg in wanhoop. Ze dacht terug aan de tovenaar, en haar onwetendheid maakte haar onzeker. ‘Sssh, praat niet,’ zei de man met de vlam. Toen vertrok hij. ‘Je zal hem vinden,’ zeiden de anderen, ‘en dan zal de vlam overspringen.’ Daarna moest Salucia een lange reis maken door een woestijn, terwijl al haar toverij haar in de steek leek te laten. Boven op een hoogte was er niets dan droogte, waar de stralen van de inmens hete zon speelden, en ze wist niet hoe ze daar kon komen. Waar waren de anderen ? Ze wist het niet. Ze vaagden

131 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication