213

misschien wat aan al dat geruzie kunnen doen, en dan hoefde er ook niemand meer weg te lopen om te verdrinken. Op een dag vertelde Blauwstaartje na de les aan de zeeslang met blauwe en witte strepen dat hij graag een mens zou willen worden. Hij vroeg de zeeslang om raad, want hij wist niet hoe hij dat kon worden. ‘Jongen, doe maar niet zo dom, want mensen maken altijd ruzie,’ zei de zeeslang. ‘En bovendien zou ik niet weten hoe je mens zou moeten worden. Volgens mij is dat onmogelijk. Je moet gewoon je best blijven doen hier op school, om een keurig nette vis te worden. Haal al die verhaaltjes van je maar uit je hoofd. Dat is veel beter.’ Maar toen ging Blauwstaartje naar de blauwe zeester, en vertelde hem hetzelfde, dat hij graag een mens wilde worden. De blauwe zeester begon een beetje te brommen, en zei dat hij eigenlijk geen tijd had voor zulke onzin. ‘Je bent niet voor niets een vis,’ zei de zeester. ‘Wat je bent moet je blijven, en trouwens zou ik niet weten hoe je een mens zou kunnen worden. Ik vind het maar een domme wens. Mensen zijn slecht en zijn geboren om oorlog te maken. Zet het maar zo snel mogelijk uit je hoofd, want van jouw plannen komt toch niets terecht.’ Teleurgesteld ging Blauwstaartje als laatste naar de grote blauwe vis, maar die werd direkt zo boos dat Blauwstaartje maar gauw weer vertrok. De volgende dag vertelde de blauwe vis in de les wat er was gebeurd, en begon Blauwstaartje nog eens extra uit te lachen. Ook de visjes van de klas begonnen Blauwstaartje uit te lachen. Na de les ging Blauwstaartje extra snel naar huis, omdat hij verder niet gepest wilde worden, maar de visjes van zijn klas volgden hem snel, en begonnen om zijn huisje heen te zwemmen. ‘Ha, ha ha,’ lachten ze, ‘wat een dommerik. Hij wil mens worden !’ Maar na een tijdje vertrokken de visjes weer. Ook Blauwstaartje’s moeder, een grote roze vis, kwam het te horen, en wilde eens diepgaand met haar zoontje praten. ‘Zeg ik heb gehoord wat je wens is,’ zei de moeder, ‘en ik vind het heel dom van je. Je weet toch dat mensen niets anders doen dan oorlog maken ?’ Ja maar moeder, sprak Blauwstaartje, ik zou daar zo graag een eind aan willen maken, en ik zou graag eens op benen willen staan. Ja jongen, zei de grote roze vis, mensen hebben prachtige benen, maar wij hebben nu eenmaal gewoon een staart en daar moeten we het mee doen. Toen vader thuis kwam en het verhaal hoorde kreeg hij het met Blauwstaartje te doen. ‘Jongen, ik had vroeger dezelfde wens, alleen daar is helaas nooit iets van terecht gekomen,’ zei vader. ‘Maar hoe kan ik mens worden,’ zei het visje. Vader keek moeder aan, en moeder keek vader aan. ‘Vertel het hem maar,’ zei moeder. Toen sprak de vader : ‘Jongen, dan moet je op zoek gaan naar het blauwe gesteente van de rog.’ Toen zei moeder : ‘Vader heeft gelijk, maar daar kom je niet zo makkelijk. Niemand heeft het ooit gevonden.’ ‘Maar waar kan ik het vinden ?’ vroeg Blauwstaartje.

214 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication