218

De storm bracht haar naar het land van de reuzenpadden. De reuzenpadden pakten haar en brachten haar tot hun koning. De paddenkoning vertelde haar dat spoedig alles overstroomd zou worden door de poel. Het meisje wilde naar huis, maar de paddenkoning liet haar niet gaan. Ze moest in het paleis werken, en alles wat ze aanraakte veranderde in paddenhuid. Ook kwamen bij alles wat ze sprak padden uit haar mond. Het meisje was ten einde raad. Op een dag vroeg de paddenkoning of zij zijn koningin wilde worden, maar het meisje vertelde dat zij al prinses was in een ander koninkrijk, en daar koningin zou worden. De paddenkoning werd erg kwaad, en wilde dat koninkrijk wel bezoeken. Het meisje vertelde hem dat het het land achter de storm was. En zo gingen op een dag de paddenkoning en zijn soldaten naar het land waar het meisje vandaan kwam, maar zij keerden niet meer terug. De achtergebleven reuzenpadden kroonden toen het meisje als hun koningin. Maar op een dag begonnen alle poelen los te komen, en begonnen alles weg te spoelen. De koningin rende naar haar hoogste toren, en zag hoe de poel de reuzenpadden meesleurde naar het land waar zij vandaan kwam. De poel begon steeds hoger te steigen en vanuit het hoogste torenraampje klom de koningin op het dak van de toren, tot aan de punt. Help, help, riep de koningin. In de verte zag zij een bootje aankomen met daarin de kabouter die haar weggezonden had. De kabouter zag haar ook, maar wilde haar niet meenemen. Even later zag ze een bootje aankomen met de oude vrouw die haar had uitgelachen en had betoverd. Ook de oude vrouw ging haar voorbij. Het puntje van de toren was nu ook in paddenhuid verandert. En ten einde raad begon de koningin te praten en te praten, en zoveel padden kwamen er uit haar mond dat ze een boot begonnen te vormen waar het meisje in kon stappen. Het meisje bleef praten en praten zoals ze nog nooit gepraat had, en even later was ze in een flinke boot op de woeste hoge golven. Nog nooit had ze zo’n woeste zee gezien. Na een tijdje kwam er een reusachtige hand tevoorschijn vanuit de donkere lucht die haar als een bliksemschicht oppakte. In een hoge toren in de wolken, geheel gemaakt van paddenhuid kwam ze terecht, en kwam ze oog in oog te staan met de bedelaar die haar eens de gave had gegeven dat alles wat ze sprak in edelstenen veranderde. De bedelaar keek haar vriendelijk aan. ‘Zo zie je maar weer hoe een gave je in de problemen kan helpen,’ sprak de bedelaar. ‘Maar nu, omdat je zo getrouw bent gebleven : wees mijn koningin.’ En de bedelaar bracht haar tot een rijk geheel gebouwd van groene edelstenen, en deze edelstenen waren de prachtigste die ze ooit had gezien. En ze leefden nog lang en gelukkig. Het Rozenweefstertje

219 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication