De schoenmaker was inmiddels weer teruggegaan naar zijn huis. Langzaam daalde de bosfee af in de rivier en de man deed hetzelfde. En heel langzaam begonnen ook de sterretjes in het water af te dalen. ‘Ik heb mijn schoenen hier helemaal niet meer nodig !’ riep de man, en trok ze uit. Direkt had ook hij vederlichte vleugeltjes en steeg uit het water op. Maar de bosfee volgde niet. ‘Zeg, ik moet weer terug naar waar ik vandaan kom,’ zei ze, en ging terug door de heg. Even was de man teleurgesteld. Hij wilde hier wel blijven. Toen ineens trokken een heleboel sterretjes hem verder naar boven. Maar omdat hij zijn wonderschoenen had uitgedaan kon hij nu nooit meer terug over de heg. Na een tijd begon hij de bosfee en de schoenmaker erg te missen, en zou hij erg graag terugwillen. Op een dag ging hij terug naar de rivier om de wonderschoenen te zoeken. En toen gebeurde er iets wonderlijks : Twee van de prachtigste vissen kwamen op hem afzwemmen en zeiden : ‘Wij zouden u nog willen bedanken dat u ons vrijgelaten hebt. Wij waren uw wonderschoenen, en in deze rivier zijn wij weer vissen geworden.’ Maar de man begreep het niet en vroeg : ‘Maar wie heeft jullie dan vroeger betoverd, en hoe kom ik nu weer thuis ?’ ‘In het land achter de rivier woont de steenheks,’ sprak één van de vissen. ‘Zij vangt vissen om ze te betoveren tot schoenen. Wanneer je haar verslaat zul je terug kunnen keren naar je woonplaats.’ En zo brachten de twee vissen hem over de rivier, die verderop veel woester was. De steenheks woonde in een woest kasteel. De stenen waarmee het kasteel was gebouwd waren roze en rode edelstenen die ze gevonden had in de dieptes van de rivier. De man mocht de rode stenen en tegels niet aanraken, want dan zou hij verstenen. Maar sommige stenen waren het ene moment roze, en het andere moment rood. ‘Ik wist wel dat je zou komen,’ krijste de steenheks. ‘De wonderschoenen hebben je hier naartoe geleid, alhoewel ze nu weer gewoon hun vissenhuid hebben. Zeg, ik heb een opdracht voor jou, en als je die opdracht kunt vervullen dan zal ik je weer naar huis laten gaan, over de heg. Haal voor mij drie toverbloemen in de betoverde tuinen achter het kasteel.’ De man deed wat hem gevraagd werd, maar in de betoverde tuinen raakte hij onwel. De heks die alles volgde door haar toverbol begon te lachen. ‘Wat een domoor. Niemand overleefd zo’n reisje door de betoverde tuinen. Zelfs ik kan daar niet komen.’ Maar na een tijdje kwam hij er toch uit met de drie toverbloemen waar de steenheks om vroeg. De steenheks was erg verbaasd, maar wel blij met de toverbloemen. ‘Jij domoor,’ riep ze. ‘Nu kun je hier nooit meer weg. Mijn macht strekt zich nu uit tot zelfs achter de heg.’ Maar toen werd de man erg kwaad, en herinnerde dat de vissen hadden gezegd dat hij haar eerst moest verslaan. Er lagen wat roze en rode stenen los om hem heen. Hij wist dat hij de rode stenen niet mocht raken, zoals de vissen hem dat hadden gezegd, anders zou het afgelopen met hem zijn. Maar hij pakte een schaalvormige roze steen, en schepte daarmee een kleine rode steen, en wierp het toen op de steenheks af. De steenheks versteende onmiddelijk. Maar overal om hem heen begonnen de stenen rood te worden, en de man wist niet wat hij moest doen. Voor hem was een vijvertje waar hij insprong. Het vijvertje liep uit in
231 Online Touch Home