239

arme, oude en versleten klederen aan om zo onder de mensen van het sprookjesrijk te wonen. De sprookjesprins ging aan de ene kant van het rijk wonen in een heel arm en oud huisje, en de sprookjesprinses ging aan de andere kant van het rijk wonen, ook in een heel arm en oud huisje. Ze spraken af dat ze elkaar elke nacht bij het maanlicht even zouden ontmoeten in het bos. Dan trokken ze weer even hun prinselijke klederen aan, en kwamen op hun vorstelijke paarden. ‘Oh, prins, wat ben je toch mooi en lief,’ zei de prinses toen ze elkaar voor het eerst daar in het bos tegenkwamen. ‘En jij bent nog mooier en liever geworden dan je al was, prinses,’ zei de prins tegen zijn prinses. Maar toen moesten ze weer gaan, want ze waren natuurlijk bang dat de boze geesten van de heks hen hier zouden vinden. En zo ging dat iedere nacht, totdat de heks in de gaten kreeg wat er aan de hand was. Ze zond haar boze geesten naar de plek, en ook wat van haar wachters. Ze was inmiddels in het kasteel gaan wonen omdat het toch leeg stond, en liet de prins en de prinses in een diepe kerker opsluiten. Omdat ze in dezelfde kerker waren vastgeketend en de boze geesten hen nare dingen over elkaar influisterden maakten ze al snel ruzie. En die ruzie liep zo hoog op dat de mensen het buiten konden horen. ‘Hey, heks,’ riep iemand. ‘Dat zijn de stemmen van de prins en de prinses.’ En al snel kwam het sprookjesvolk erachter dat hun sprookjesprins en sprookjesprinses in een kerker waren opgesloten. Al gauw hadden de mensen van het sprookjesrijk de heks uit het kasteel verdreven, en maakten de prins en de prinses vrij. De heks werd het land uitgezet en de prins liet hoge en zwaar bewaakte muren om het land heenbouwen. Binnen de kortste keren hoorden alle omliggende sprookjesrijken van het verhaal, en de prins nodigde alle sprookjesprinsen en sprookjesprinsessen die niet meer bij elkaar woonden uit om in zijn land te komen wonen. Al gauw werd het het land van de sprookjesprinsen en sprookjesprinsessen, en de heks, haar wachters en haar boze geesten werden nooit meer teruggezien. Het Versteende Volkje Eens had een boze heks een sprookjesvolkje versteend. Alleen als de zon volop straalde, als het regende, en bij volle maan konden de stenen sprookjeswezens bewegen. Dan renden ze altijd naar het bos waar een vrouw woonde die straalde als de zon. Langs haar huisje stroomde een gouden rivier, en als de wezens die rivier zouden bereiken om zich daarin te wassen en daarvan te drinken, dan zouden ze nooit meer van steen zijn. Maar altijd als ze die rivier bijna hadden bereikt, dan kwamen de honden van de heks hen achterna, om hen terug te slepen uit het bos. De honden van de heks konden zelf wel van de rivier drinken, en veranderden dan altijd in leeuwen en arenden. Op een dag had de heks er genoeg van en liet grote hekken met een gouden gesloten poort rondom het volkje bouwen, zodat ze niet meer

240 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication