hallen die geheel van reuzenogen waren gemaakt, en daarna in hallen die geheel van reuzenvingers waren gemaakt. Vandaaruit kwamen ze in de hallen van reuzentenen, die over leken te lopen in hallen van trollentenen. Hier zagen ze kooien met trollenkinderen door de lucht gaan. De kinderen leken op reuzenkinderen, maar ze waren veel dunner en hadden een andere huidskleur, bijna als zand. De kooien zaten vast aan touwen en werden in de lucht voortgetrokken. Einde Jetje’s Moeder Jetje’s moeder was een heks. En niet zomaar een heks. Ze at mensenvlees. Jetje’s moeder kwam nooit beneden. Ze woonde op zolder. Jetje durfde hier nooit te komen. Haar vader zei altijd : ‘Kom daar maar niet.’ Het stonk er ook verschrikkelijk. Op een dag kwam er een meneer aan de deur. Jetje’s vader moest een hoge rekening betalen, maar hij had er het geld niet voor. ‘Ja, mijn vrouw heeft al het geld,’ zei Jetje’s vader tegen de meneer. ‘Maar ziet u, zij is een heks en woont op de grote zolder. Ze eet mensenvlees, dus ik kan daar maar beter niet komen.’ ‘Ja, maar ik moet dat geld toch hebben,’ zei de meneer. Midden in de nacht ging Jetje’s vader naar de grote zolder. ‘Ik heb wat geld nodig,’ zei Jetje’s vader tegen de heks. ‘Nee, dat krijg je niet,’ zei de heks. ‘Breng me eerst maar wat jongetjes, dikke jongetjes, vetgemest, want ik heb honger.’ ‘Nou, je kunt toch gewoon uit de koelkast eten,’ zei vader. ‘Nee, ik wil mensenvlees,’ zei de heks. ‘Maar dat kan echt niet hoor,’ zei vader. ‘En ik moet het geld nu hebben, anders komt morgen die meneer terug, en dan zwaait er wat.’ ‘Laat die meneer maar hier komen,’ zei de heks.
42 Online Touch Home