50

aarde is overgeoordeeld, en omdat de rede en de geoefendheid ontbreekt is dit het vooroordeel dat heerst. Mensen worden al direct blootgesteld aan 'voorbestraffing' gebaseerd op het vooroordeel. Spinoza stelt dat de mens door het bijgeloof niet door de rede wordt geleid, maar door onredelijke vrees. Begeerte die zomaar uit selectieve blijdschap of verdriet ontstaat heeft volgens Spinoza niet het nut van de algehele mens op het oog, en is dus een selectieve overmaat, wat alleen maar verholpen kan worden door de rede. (60-61/ 4) Hoofdstuk 20. De stoïcijnse natuurmotor De hartstocht van de overschatting strijdt tegen de rede, stelt Spinoza in zijn boek Ethica. Overschatting veroorzaakt trots, wat ook een valse blijdschap met zich meebrengt. Deze hartstochten krijgen vrij spel door gebrek aan rede. Ook liefde kan een overmatige hartstocht zijn, want die verheugd zich over een uitwendige factor, terwijl die vaak eerder van binnen gezocht moet worden. Er is een overmatige liefde, en die moet geblust worden door de rede. Liefde kan dus als begeerte teveel van de mens zelf afleiden, stelt Spinoza in deel 4. Liefde is blijdschap en daar kunnen we niet voorzichtig genoeg mee omgaan. Het kan namelijk de bron zijn voor een heleboel andere buitensporige, overmatige hartstochten. Hij noemt zonden zoals gierigheid en eerzucht de ergste krankzinnigheden. De kerk had de massa's nodig om te kunnen overleven, en omdat dat niet eenvoudig ging dwong de kerk de massa's. De kerk was geheel afhankelijk van vermeerdering. Daarom moest het tijdperk van de Rede komen, en omdat er zoveel nadruk was gelegd op de massa's door de kerk gooide Spinoza het balletje van de eenling weer op. De eenling was het enige mogelijke bestaan, dus hiermee verklaarde Spinoza de kerk dood. Vandaar dat Spinoza's werken verboden werden. Ook stelde Spinoza dat de eenlingen elkaar niet konden beinvloeden, want de eenling bestond geheel in zichzelf en werd door zichzelf bedacht. Dat was ook alweer een trap in de machtslustige en hedonistische ballen van de kerk. Dit gebeurde aan het einde van de 1600 eeuw. Aan het begin van de 1700 eeuw deed Leibniz hier nog eens een flinke schep bovenop door zijn monadologie. De monaden waren de atomen van de oerstof van de natuur, wat komt van het Griekse woord 'monos' voor eenling, alleen. De natuur is dus opgebouwd uit afgezonderde eenlingen die niet afhankelijk van elkaar zijn. Een monade bestaat dus geheel op zichzelf en kan niet intern veranderd of opnieuw gerangschikt worden door iets anders. Binnen een monade is er niets om opnieuw te regelen, en er is geen interne beweging die opgestart, versneld of vertraagd zou kunnen worden. De monaden zweven dus geheel los van elkaar in de natuur. Het kan niet bestuurd worden van buitenaf. Er kan niets ingaan of uitkomen. Ze kunnen alleen door interne krachten veranderen, en ze draaien ook telkens om hun bewustzijns-niveau's te veranderen. Dit is een absolute noodzaak, anders zou de monade niet kunnen bestaan. Alle monades zweven om God, de logos, heen, en zijn bepaalde spiegelingen van God, want God is de enige ware eenling. De monaden zijn min of meer imitaties

51 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication