Micha 2 12Voorzeker zal Ik u, o Jakob, in uw geheel bijeenbrengen, voorzeker vergaderen het overblijfsel van Israël. Ik zal hen bijeenbrengen als lammeren van Bozra, als een kudde in het midden der weide. Het zal er gonzen van mensen. 13De doorbreker trekt vóór hen op; zij breken door en trekken door de poort en gaan daardoor uit; en hun koning trekt vóór hen uit, en de Here aan hun spits. Jeremia 49 20Daarom, hoort het besluit dat de Here tegen Edom genomen heeft, en de plannen die Hij tegen de inwoners van Teman beraamd heeft: Voorwaar, de jongens der kudde zullen hen wegsleuren, voorwaar, hun dreve zal zich over hen ontzetten; 21van het geluid van hun val beeft de aarde, het gejammer wordt aan de Schelfzee gehoord. 22Zie, als een gier stijgt hij op en zweeft aan en spreidt zijn vleugels over Bosra uit, en het hart van Edoms helden zal te dien dage zijn als het hart van een vrouw in barensnood. We zien hier dat de leer van de eeuwige hel uiteindelijk weer zal worden tot wat het oorspronkelijk was : een baarmoeder, een vrouw in barensnood, de godin van de vruchtbaarheid, metaforische tucht en onderwijs voor haar kinderen. Daarom zien we in Maleachi 1 dat de Heere die Edomieten, oftewel de Bosraieten, die geen stop kenden in hun martelingen, haatte (Ezau). 2Ik heb u liefgehad, zegt de Here. En dan zegt gij: Waarin hebt Gij ons uw liefde betoond? Was niet Esau Jakobs broeder? luidt het woord des Heren. 3Toch heb Ik Jakob liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat; Ik heb zijn bergen tot een woestenij gemaakt en zijn erfdeel aan de jakhalzen der woestijn prijsgegeven. 4Wanneer Edom zegt: Wij zijn verwoest, doch wij zullen de puinhopen weer opbouwen – zo zegt de Here der heerscharen: Laten dezen bouwen, maar Ik zal afbreken; men zal het noemen: gebied der goddeloosheid, en: het volk wat de Heere voor eeuwig ontmaskert (za'am, Hebreeuws). 5Als uw ogen het zien, zult gij zeggen: Groot is de Here, ook buiten Israëls gebied. Daarna wordt het zelfs duidelijker waar deze Edomieten schuldig aan zijn : 6Een zoon eert zijn voortbrenger en een knecht zijn heer. Indien Ik nu een voortbrenger ben, waar is de eerbied voor Mij? en indien Ik een heer ben, waar is de vrees voor Mij? zegt de Here der heerscharen tot u, o priesters, die mijn naam veracht. En dan zegt gij: Waarmee verachten wij uw naam? 7Gij brengt minderwaardige offerspijze op mijn altaar. En dan zegt gij: Waarmee hebben wij U minderwaardig behandeld? Doordat gij zegt: Des Heren tafel, zij is verachtelijk. Het metaforische zelf offer (van het ego) was niet volkomen. Zij wilden de tucht daartoe niet, en zij aten het offer niet. Zij verachten de tafel (het vertalen), want zij wilden hun ego vereeuwigen. Zij brachten vreemd vuur tot de tabernakel, zoals Nadab en Abihu in Leviticus 10, de oudste zonen van Aharown, die hierdoor stierven (als beeld van sterven aan ego-dienst). Dit is de boodschap van Maleachi :
41 Online Touch Home