428

Habakuk 2 1Ik wil gaan staan op mijn wachttoren en mij stellen op de wal, ik wil uitzien naar wat de Here tot mij spreken zal, en wat ik moet antwoorden op mijn klacht. Na deze gewelddadige visioenen wil Jakob de betekenis weten. Het houdt hier dus niet op, en dan is hij weer even die rusteloze, nomadische Ezau, op zoek naar een verklaring. Hij staart naar zijn moeder, Rebekkah, naar de pot, en naar het vlees wat zij hem brengt, als naar een orakel. Hij is nog steeds in het visioen. Hij heeft contact met de Moeder God die hem wil onderwijzen. Hij is over de rivier de Jabbok gegaan, dieper de wildernis in, en hij worstelt met de Moeder God. Hij wil haar niet laten gaan. Na de oorlogsgodinnen, Kali en Durga, te hebben ontmoet, komt hij tot de huiselijke godin, de tentgodin, Parvati. Hij eist uitleg. Hij kan niet meer leven met het in zijn ogen zinloze geweld. Hij is in diepe verwarring. Hij is in diepe afzondering geweest, zoals Ezau, en nu keert hij terug tot de gemeenschap, het sociale, het kerkelijke. Hij is losgekomen van het stadse. Hij is nu in het mysterie van verzoening in diepere natuur. Hij is aan zichzelf afgestorven, aan zijn ego, en hij wacht op de verbinding met het Woord. Hij is waakzaam en op zijn hoede. Hij wil niet misleid worden. Hij weet dat juist ook in diepe wildernis zoveel gevaren zijn die hem kunnen afleiden van het doel. In het oerwoud overleven maar enkelen. Hij worstelt niet alleen met God, maar ook met zichzelf. Jakob is tot Pniël gekomen, achter de Yabbok rivier. Het eist van hem volkomenheid, het geheel afleggen van het ego. Dit moet hij overwinnen. Hij moet bovenal zichzelf overwinnen. Hij is geplaatst in de arena. Hij strekt zich uit tot de hemelse leer, en toetst deze. 2Toen antwoordde de Here mij: Schrijf het gezicht op en zet het duidelijk op tafelen, opdat men het in het voorbijlopen zal kunnen lezen. 3Want wel wacht het gezicht nog tot de bestemde tijd, maar het spoedt zich zonder falen naar het einde; als het vertoeft, verbeid het, want komen zal het gewis; uitblijven zal het niet. Hij moet over alles mediteren, er werk van maken. Het is creatief materiaal. Hij kan er wat mee, en zo zal hij zijn pad vinden. Hij schrijft het op zodat hij er tot kan terugkeren, om meer diepte te zien. 6Wee hem die zich verrijkt met wat niet van hem is – tot hoelang? en die gepand goed op zich laadt! 7Zullen niet plotseling opstaan zij die u bijten, en ontwaken zij die u schrik aanjagen, zodat gij hun worden zult tot een gewisse buit? 8Omdat gij vele volkeren geplunderd hebt, zal al wat van de natiën overgebleven is, u plunderen, vanwege het vergoten mensenbloed en vanwege het geweld het land, de stad en al haar inwoners, aangedaan. 9Wee hem die onrechtmatig gewin bijeenbrengt voor zijn huis, om zijn nest te maken in de hoogte, ten einde zich te redden uit de greep van het onheil! 10Gij hebt schande tegen uw huis beraamd, toen gij het voornemen hadt vele volkeren te verdelgen; dus hebt gij uw leven verbeurd. 11Want de steen schreeuwt uit de muur, en de balk antwoordt hem uit het houtwerk. Hij mag zich dus niet zomaar met alles verrijken, maar hij moet toetsen, in worsteling en leegte, anders komt hij ook onder het oordeel. Hij moet alles eerlijk verdienen, en niet overmoedig grijpen naar dingen die niet van hem zijn. Jakob moest zeven jaar werken om tot een dynamiek van de godin te komen, en toen nog eens zeven jaar voor een andere dynamiek in de Lea en Rachel mythe. Jakob werd onder loondienst geplaatst, en geen gemakkelijke, goedkope genade. Parvati zou zich

429 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication