1034

de mens vaak waard is. Deze lofprijs is van het vlees. De mens moet allereerst tot stilte komen en leren luisteren. De mens moet dus eerst de ballingschap tot de kennis ingaan, waarvan Juda een beeld is, zoals Calvijn stelt dat Juda een plaats van ballingschap is. En Juda is een beeld van het natuur spasme, het niet leven vanuit het directe van de eigen wil en controle, maar vanuit de natuur controle. Zo moet de mens dus ook komen tot het natuurspasme van de hersenen. Calvijn stelde dat de kracht van boven alleen kon komen als de gevangenschap bitter zou zijn. Ik moet dan ook denken aan Job die niet de geest moest ontvangen, maar de bitterheid van de ziel. 9. Calvijn stelt dat Ezechiel gekomen was om bijgeloof te bestrijden wat van geslacht tot geslacht werd overgeleverd. 10. Jeremia werd volgens Calvijn opgesteld om vijfendertig jaren lang te roepen tot een volk van doven en krankzinnigen, en wat een grote tucht was, en toen werd Ezechiel als zijn opvolger aangesteld, in de Babylonische ballingschap. Calvijn stelt dat Ezechiel net als Jeremia was uitgezonden tot een bijgelovig volk wat besmet was met hebzucht en een hang naar luxe. Het was een verdorven volk. Calvijn stelt terecht dat Jeremia en Ezechiel tot het 1034 hardnekkige volk moesten blijven dreigen, maar dat alle dreigementen ijdel zijn als er geen uitzicht en inzicht wordt geboden. Het dreigen moet doel hebben, en mag alleen toegepast worden in de context van onderwijs. 11. Ik had een droom over de stenen van Calvijn. In die stenen waren werelden. Het waren bruine stenen, grote stenen, in een onderaards grottengebied. Hier woonden de voortijdse natuurvolkeren. 12. De rovers die dit gebied waren binnengetrokken moesten weer vertrekken. Het ging om stenen die prisma’s waren, natuurprisma’s, bruin in allerlei tinten, ook gelig hier en daar, maar altijd in een bruine context, als natuurkleur. 13. In zijn commentaar op Jesaja 66 stelt Calvijn dat de mens is ingenomen en opgeblazen door ijdel vertrouwen en zelfvleierij. Ze hebben god vervangen door een afgod. 14. Het gaat dus om waar God en mens elkaar kruizen. God is slechts een principe. Het is dus niet zomaar een geschenk, of iets wat je kunt roven. God en mens zijn dus in de mens zelf, als onderdelen van de mens, waarin de mens de blaaspijp is.

1035 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication