1196

16. IJdelheid in de wind geloven dat ze iets hebben, Maar ze hebben niks meer, Slechts ijdelheid in de wind. 1. De hemelen zijn geopend, waaruit water stroomt, om de verborgenen op te nemen. Zij zijn de weggedrevenen, en zij zijn gevlucht, vanwege de leugens. 2. De rivier is breed en meedogenloos, Een pijl doorboort mijn rug, Ik zink weg in de rivier, De dageraad ligt verborgen. 3. Het is koud hier, Ik heb geen klederen om mij te warmen, En ik ben weggerend van dat wat hen allen zal verslinden. 4. Ik ben maar een arme, Ik heb geen bezit, Ik rende tot het bos, Ik zag de steden afbrokkelen. 5. Dat waaraan zij zich warmen, zal hen weldra verslinden. 6. Zij willen het niet horen, en ik spreek niet meer. Zij lachen, opdat ze kunnen 1196 7. Iedereen draait maar in cirkels, Ze zijn aangestoken door iets vreemds, En het vreemde liegt tot hen. 8. Nu ben ik in het woud, Waar de rover loert, Zij verscheurden mij 9. Waarom sterft het geluid in de duisternis, Waarom leidt kou mij altijd weg, Bezit is maar tijdelijk 10. De grootbezitters zijn hun eigen prooi, beesten die zichzelf verslinden 11. Groot bezit is een bedrieger, slechts bloesem, groeiende in het water 12. De kou leidt veel verder, tot de velden der waarheden achter de leugens. 13. Je kunt alleen maar zaaien, opdat zij dromen zullen dromen … 17.

1197 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication