37. ‘Waarom niet ?’ vroeg het geitje. 27. ‘Mij overkomt niks,’ zei het koppige geitje. ‘Ik ben de koningin.’ 28. Maar daar werd aan de deur geklopt. Het was de slager met nog een andere slager. Ze hadden beiden grote messen. 29. Vader bok zag het en schrok. ‘We moeten hier weg. Ze hebben ons gevonden. Ze zijn je vast gevolgd. Snel, door de achterdeur.’ 30. En door de achterdeur vluchtten ze toen weg, diep het bos in. Daar waren de twee wolven ook. ‘Zijn dat die twee wolven die je hebt gegeten ?’ vroeg moeder geit aan het geitje. 31. ‘Nee, moeder, maar deze kunnen we ook wel eten,’ zei het koppige geitje. 32. Het geitje was niet kapot te krijgen. Daar kwamen de twee slagers ook aanlopen, en het kind liep achter hen met het touw. 33. ‘Had jij geen slager in het ravijn geduwd ?’ vroeg vader bok aan het geitje. 34. ‘Ja vader,’ zei het koppige geitje, ‘en deze twee kunnen we er ook wel induwen. Of misschien hebben de twee wolven wel trek in een hapje.’ 35. ‘Ik niet,’ zei de ene wolf. 36. ‘Ik ook niet,’ zei de andere wolf. 154 38. ‘Heb je die messen gezien ?’ vroeg de ene wolf weer. 39. De wolven maakten het op een lopen. ‘Zie, ze zijn allemaal bang voor me,’ zei het geitje. 40. ‘Je raaskalt,’ zei moeder geit. De slagers grepen toen het koppige geitje en gaven het aan het jongetje, die het touw weer om de nek van het geitje bond. ‘Zo,’ zei de slager van het jongetje, ‘en nu niet meer loslaten. Dit is de laatste keer.’ 41. ‘Begrepen, vader,’ zei het jongetje. 42. En de vader en moeder van het geitje ? Die waren alweer naar hun huis gevlucht. Ze wisten dat ze niks konden beginnen met het koppige geitje. 43. En zo ging het koppige geitje mee met het jongetje, naar de stad. Ze kwam daar in een tuin terecht met hoge hekken, en moest in een hok slapen. Op een dag groef ze een gat onder het hek door en is toen naar huis gegaan. ‘Het is bij jullie toch net iets beter,’ zei het geitje. 17. De twaalf zonen en stammen van Ismael 1. Het boek is geschreven om doctrine te ontvangen, om symbolen en enigma’s te
155 Online Touch Home