ons tot vruchtbaar land gebracht.’ En ze leefden in het vruchtbare land, en kregen kinderen, en hadden goede oogsten. 17. Omdat de steen niet meer tot hen sprak en niets meer deed begon hun vrees voor de steen af te zwakken. En zij deden wat goed was in eigen ogen. Maar op een dag toen zij de steen weer eens bezochten, wat ze uit gewoonte deden, begon de steen weer tot hen te spreken. 18. En de steen sprak : ‘Zie, ik ben het die u tot dit vruchtbaar land hebt geleid, en u vruchtbaar hebt gemaakt. Zie, ik zal u leiden dieper in het ravijn. Laat dit land dat ik u gegeven heb achter opdat ik u beter land zal geven.’ 19. Maar een van de zonen begon te protesteren, en begon met de steen te argumenteren, zeggende dat ze het hier goed genoeg hadden, en dat het geen zin had om verder te trekken omdat ze alles al hadden wat ze nodig hadden, en dat hij zijn gezin niet in gevaar wilde brengen. 20. Hij wilde hier achter blijven met zijn gezin om in rust en vrede te leven. Maar de steen begon te spreken : ‘Omdat gij deze woorden van onwil en zelfgenoegzaamheid hebt gesproken zult gij sterven.’ En de zoon viel dood neer nadat de steen was uitgesproken. 21. Grote vrees viel op de overige vijf 41 zonen, en zij gehoorzaamden de steen, en trokken met hun gezinnen dieper in het ravijn. Na een lange tijd omlaag klimmen kwamen ze in een inham, waar een grot was, en waar een stam leefde, en zij kwamen in grote oorlog met deze stam. 22. Het was een wilde en woeste stam, en een van de overgebleven zonen begon te klagen over de steen, waarna hij ook dood neerviel. Nu waren er nog vier zonen over, die de steen zeer vreesden. En zij gehoorzaamden de steen, en vochten terug tegen de stam die hen de oorlog had verklaard. 23. En zij verloren de oorlog en werden in krijgsgevangenschap geplaatst. En zij leefden in kooien in de grot. Maar geen van hen durfde te klagen over de steen. En zij moesten voor hun ogen zien hoe hun vrouwen en kinderen door de wilde stam werden afgenomen. 24. En in hun hart twijfelden zij aan de steen, maar zij durfden dit niet uit te spreken. Na een tijd werden zij uit hun kooien gehaald en leefden in slavernij tot de wilde stam, en zij begonnen de steen te vergeten, en de vrees voor de steen begon af te zwakken, want de steen was niet meer in hun leven, en er werd niet meer door de steen tot hen gesproken. 25. Ze hadden zich neergelegd bij hun lot. Zo moesten zij werken voor de wilde stam. Alles wat zij hadden was hen afgenomen.
1552 Online Touch Home