2171

bedrog. Maar hij stelt ook dat het object waarheid is, en dat hij het alleen maar verkeerd interpreteert. Hij stelt dat omdat het universeel bezit is moet hij de objectieve kern van het object zien als een commune. Niet het object was foutief, maar zijn zicht erop was foutief, stelt hij. Hij stelt dan dat hij het object moet zien als het vaste, als effectief en definitief, als een contrast met het andere, als exclusief. Dus dan stelt hij weer dat hij ook niet correct was door het object alleen maar als een commune te zien met anderen en als een samenhang. Hij moet het dus ontleden en zien als een exclusieve 'één', oftewel als een opgebroken eenheid. Het is eigendom wat tegen elkaar verdeeld is, en daarover onverschillig is en het tast elkaar niet aan. 61. Hij stelt dan dat hij niet correct was toen hij het zag als exclusief, iets wat anderen buitensluit, omdat het een bepaalde samenhang had, want het is nu een universeel, communaal medium waarin vele eigendommen als sensitieve universaliteiten op zichzelf bestaan en anderen buitensluiten wanneer ze vast en definitief zijn geworden, maar echt vast is het voor hem nu ook weer niet, want het is zowel geen eenheid als geen samenhang, maar iets wat daar nog achter ligt. Hoewel het dan weer wel een eenheid is als bezit en vastgesteld door de 661 samenhang met het andere. Wat hij probeert duidelijk te maken is dat het niet om het 'ja' gaat of het 'nee', maar om het 'hoe'. Hij wil nergens in vastgroeien, dat blijkt, en daarom draait hij voortdurend, verandert hij voortdurend, om tot de juiste schakels te komen, in de juiste verhoudingen. 62. Het 'ja' sluit het 'nee' niet uit, en andersom ook niet. Het is een bepaalde samenhang, maar ook weer niet. 63. Hij schetst zo een enorm ingewikkelde filosofische wildernis die de mens moet leren kennen om zo te kunnen overleven en erdoor heen te kunnen komen. 64. Hij stelt dat hij dan een cirkel heeft gemaakt en weer terug is gekomen aan het begin en teruggeworpen is in de kringloop die zowel zichzelf ontkent in het moment als in het geheel, om zo ook weer opgenomen te worden in een groter geheel. Het telkens maar weer afbreken is dus ergens voor nodig, om deel te hebben aan de hogere en grotere kringlopen van het bestaan. 65. Hij ziet dus deze wielen voor zijn ogen groeien en in elkaar overgaan naarmate hij ze dieper ontleedt en ontkent.

2172 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication