2324

26. De dwaas slaapt nooit, Hij is altijd op, en altijd op zoek naar een ander, 27. Altijd wil hij vlees, nooit is hij verzadigd, In andermans ellende verheugt hij zich. 28. Oh, die dwazen, die zonen van het wilde beest, Oh, gij die altijd op zoek bent naar een minnaar, 29. U bent uw eigen minnaar, Gij zult wegzinken in de zee van ijs. 30. Briesend is hij op jacht naar de gevallenen, Ziedend is hij op zoek naar zondaren, 31. Naar een offer, een vijand en een verlosser, Nee, een minnaar kent hij niet, Aan stukken zal hij u verscheuren. 32. Op wie jaagt gij ? Tegen wie voert gij strijd ? 33. Tegen wie hebt gij een verbond gesloten ? 34. Tegen wie hebt gij uw boog gespannen ? 35. Een pijl gedoopt in gif, als een woord op uw mond. 36. Nu is het beest omsingeld, maar zij zijn tegen u. 814 37. U heeft een verbond met hen gesloten, maar het verbond was een leugen. 38. Daarom zijn speren en pijlen op u gericht. 39. Zij snijden een touw door, maar u binden zij. 40. Tegen wie strijdt gij ? Tegen wie heeft u de hand opgeheven ? 41. Tegen wie heeft u uw speer opgeheven ? 4. Water zal bloed worden 1. Zij rekenen niet met u. Wie met hen strijdt strijdt tegen hen. 2. Zij kennen u niet. Onder de voet zal u gelopen worden. 3. De ijstijden zullen zeker komen, want er is vals vuur. 4. En wanneer de nacht komt hebt gij de hemel nodig, om de kusten van nieuwe morgens te bereiken, 5. Ja, gij hebt Haar nodig om door wateren te gaan.

2325 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication