2665

geleerd dient te worden. 85. Wat voedt gij mij, de voedende leegte, de voedende honger, Is het niet meer dan de rijkdommen der aarde ? Wat voedt gij mij, oh voedend minderen, tot de spelonken van het eeuwig leven, zoveel meer dan vleselijk leven ooit bieden kan. 86. Wat voedt gij mij oh aarde, ja, spelonken van een eeuwig woord, waarvan het vleselijke leven nooit heeft gehoord. 87. ‘Waar is nu je God ?’ Misschien ken je dat soort mensen ook wel in je eigen leven. Ik in ieder geval wel. Hun God is niet het geestelijke visnet, maar ze meten alles af aan aards succes en voorspoed. 88. Hun God is niet de sobere vrees, maar aardse bluf, en vleselijke zelfverzekerdheid en eigengereidheid. Ze zijn opgeblazen in hun toetsloosheid. ‘Waar is nu je God ?’ 89. Zij beseffen niet dat God de verbrokenheid is, de sobere vreze, om zo te ontwaken tot de grotere hemelse werkelijkheid. 1155 3. Geen eer en loon van mensen zoeken 1. De tocht door de wildernis is een beeld van de opname van de ziel, en hij kan voor de hemel zijn ziel geheel uitstorten. 2. De ziel verlangt hier naar de opname tot God’s tent. Waar God’s woord is, daar is God’s tent. De hemel is hemelse literatuur. 3. Op het smalle pad moeten wij wandelen, wat een besnijdenis inhoudt van de wandel. 4. Door het visnet in ons eigen leven leren wij in het Woord te wandelen. 5. Juist vanwege deze werking van het visnet is er dus een grens voor het kwaad waarover het kwaad niet kan passeren. 6. Het lijden wijst deze grenzen aan. Daar mogen wij ons in berusten dat het lijden niet voor niets is. 7. Het getuigt van de overwinning van het geestelijke visnet.

2666 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication