500

79. Jakob is tot Pniël gekomen, achter de rivier. Het eist van hem volkomenheid, het geheel afleggen van het ego. Dit moet hij overwinnen. Hij moet bovenal zichzelf overwinnen. Hij is geplaatst in de arena. Hij strekt zich uit tot de hemelse leer, en toetst deze. 80. Hij moet alles overdenken, er werk van maken. Het is scheppend. Hij kan er wat mee, en zo zal hij zijn pad vinden. Hij schrijft het op zodat hij er tot kan terugkeren, om meer diepte te zien. 81. Hij mag zich dus niet zomaar met alles verrijken, maar hij moet toetsen, in worsteling en leegte, anders komt hij ook onder het oordeel. Hij moet alles eerlijk verdienen, en niet overmoedig grijpen naar dingen die niet van hem zijn. Jakob moest zeven jaar werken om tot een natuurvrouw te komen, en toen nog eens zeven jaar voor een andere natuurvrouw. 82. Jakob werd onder loondienst geplaatst, en geen gemakkelijke, goedkope genade. Zij zou zich niet zomaar aan hem geven. Zij was niet geinteresseerd in snelle materialistische voertuigen, maar in zijn ascetisme. 83. Jakob komt zo meer en meer tot de hemelse Vreze, zowel in het voorzichtig zijn als in de overgave, vanwege de 500 overweldiging door het Woord. Hij wordt gebonden met de hemelse touwen van de openbaring van het Woord. God komt van Teman, wat een Edomitische clan is, bekend om hun wijsheid. God is dus onlosmakelijk verbonden aan het Ezau geheimenis. 84. Ook één van Job's vrienden was een Temaniet. Paran is een gebied van grotten, met verborgen hemelse sieraden. Jakob is hier op zijn heup geslagen en kan niets anders dan buigen. Hij is een verbroken man die de diepte van alles heeft gezien. Sigjonot duidt in het Hebreeuws op de geestesvervoering waardoor hij is losgeraakt. 85. Ezau is als een abad, een dienstknecht, in het Hebreeuws, die er op uit gezonden wordt voor het volvoeren van taken. Dit kan ook gewoon heel huiselijk zijn. 86. Ezau gaat op een dodenreis door de wildernis van de onderwereld, ook net zoals Ra in de Egyptologie, wat dus terugkomt in het leven van Sefanja. Zo moeten we het boek Sefanja ook begrijpen, als een dodenboek, als het afsterven aan het ego. 87. We zien de eis van het offer, en we weten dat de beesten die weggevaagd

501 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication