131

32. Neem ons op in Uw lieflijke hand, in Uw paradijs, waar wij in vrede kunnen leven. Genees ons, en leer ons. Dank u dat u tot ons bent gekomen. Ja, diep in uw putten zonken wij, totdat u ons nam tot de dieptes van U. 33. Op de bodem van onze putten vonden wij Uw weg. Leidt ons, neem ons mee. 34. Overstroom mij met uw gloed, een bloeiende, groeiende ochtendvloed. Ik gloei wanneer gij mij aanraakt. Ik sta in brand, wanneer gij aan mij denkt. Ik kom altijd tot uw holen. Ik ben nog nooit zo diep geweest als nu, in de dieptes van uw velden, kom nu, en doe mijn diepste verlangens ontwaken. 35. Tot dit paradijselijke eiland, zij is de veldheerin, de Heilige. Overstroom nu ook mij, vergeet mij niet, wanneer je schrijft. Laat mij binnen in U, ik ben gemaakt aan U gelijk. 36. Bescherm mij tegen de kou. Mijn hart is zo koud, ik ben als een blok hout, tot U mij kust, dan ontwaak ik tot hartelust. Dan voel ik alles in mij branden. Oh, waarom hebt gij mij geslagen ? 37. Tot Uw dieptes ben ik gevlucht, want de vijand zat mij achterna, nu heb ik haar gekust, en vele zonden bedekt. Haar tabernakel bouwde ik, nu heeft zij mij gezien. In haar heb ik mijn troon. Oh, waarom hebt gij mij verlaten. Steeds zoek ik naar U, steeds droom ik over U. Vaak kan ik er niet van slapen, het maakt mij zo moe. Waarom hebt gij mij geslagen ? Heel mijn leven geef ik U, waar 131

132 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication