458

106. Ik leefde die dag als in een droom. Ik probeerde tot mijn bewustzijn te komen, wat maar moeilijk ging. 107. Zij maakten de winterdroom, waarin schepen zoek raakten en kinderen hun ouders verloren. Veel slaven moesten zij maken, om hen te leiden tot de planeet. Hannah had het zo beslist. 108. Strenge winters waren harde leermeesters. Hannah haalde zo de oogst binnen, de vrucht van de tucht der gevangenen. De winter sneed als een mes, ving als een net, als het klappen van de gesel. En de ijsvarkens moesten dood. Ik wist dat ik hiertoe was geroepen. Ik kon aan deze roep niet ontkomen. Ze moesten dood. 109. De sneeuw was een gesel. Niets kon standhouden voor deze gesel. Allen werden zij op hun knieen gedwongen. Gehoorzaamheid was de enige mogelijkheid. Zo begon ik meer en meer te beseffen dat ik op deze planeet was, en dat de aarde een gesel was. De aarde was mijn kooi. Als ik naar buiten keek, zag ik de planeet. Ik wist dat de wraak van Hannah op mijn nek rustte. Aan deze vloek zou ik niet kunnen ontkomen. Het zou mij drijven tot in het hart van Hannah. 110. Ik was de vervloekte, de verdoemde, en mijn taak was de ijsvarkens te doden. Dit zou de sluier van het hart van Hannah wegscheuren. Ik kon niet ontkomen aan deze taak. Ik droeg een ijzeren keten om mijn nek, en begon de jacht weer. Ditmaal zouden ze niet ontkomen. Ik zou ze fokken als nooit tevoren. Het was deze 458

459 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication