91

12. Zij was de zwarte koningin des doods, de koningin van het oerwoud, toen het witte haar kinderen en haar schone land stal. En zij beval haar jager het sneeuwwitte om te brengen, want het witte moest sterven, zeven maal. 13. En het sneeuwwitte was jong, oningewijd, omgeven door witte doornen. En zij lokte haar tot de deur van de dood in het oerwoud. En het sneeuwwitte gewaad werd afgedaan, en een zwarte vrouw rees op. 14. Wij groeiden op en aten van het vlees, en kwamen tot het huisje van snoep in de wildernis. In de poppenstadjes werden keurige feestjes gehouden, vol van smetvrees. En zij was onuitgenodigd. Daarom bracht zij haar stortvloed. 15. ‘Kun je van haar houden ?’ vroeg ik. ‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Ze is mijn moeder.’ Ik kuste haar, en ze was gelukkig. We waren naakt, maar we schaamden ons niet voor elkaar, want we waren in haar hof. 16. En het imperium werd gebouwd, en zij werd als een boeman beschouwd, maar in haar waren de rangen gegarandeerd. Er was niks mechanisch aan, alles was natuurlijk. Er moest plaats voor haar gemaakt worden, dit was haar vereiste, want ze was al lang genoeg weggedrukt. Zij hadden naast haar niet veel in te brengen, want zij kenden het raadsel van de dood niet. Zij omsingelde de grote stad, en trok haar kinderen er één voor één uit. 17. Zartan was bestempeld als een verleider, maar haar strikken brachten hen tot leven, voortkomende vanuit het meer. De worsteling met de roos was een grote. Het scheurde families uiteen. 18. Snel groeiden er in de tuin de weelderigste bloemen die zich in het snelste tempo begonnen voort te planten. 91

92 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication