aan tot bekering, en hij gebruikt ook geen omwegen om de scherpte van zijn leer te verzachten. Hij wijst erop dat er niets van dien aard gebeurde, maar dat hij was gezonden zoals met onderhandelaars en oorlogsherauten, om de oorlog aan te kondigen. Waarom ? Omdat het een overspelig geslacht was, een walgelijk bordeel, stelt Calvijn. Zodra de profeet het leraarsambt op zich nam was hij scherp en bitter, stelt Calvijn. We weten allemaal namelijk dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken, en dat onomwonden bestraffingen soms beter zijn dan verborgen liefde. Hosea stond tegenover een monsterlijke dwaasheid en verdorven waanzin, tegenover een afvalligheid die de hoogste top van goddeloosheid had bereikt, stelt Calvijn. Door hun duivelse hardnekkigheid waren ze zo verblind dat ze aan hun bijgelovigheden bleven vasthouden. Hosea was hiertegen uitgezonden als een heraut van het hemelse woord. Als een profeet een volk de oorlog verklaart, hoe gaat dat dan ? Antwoord : door profetie en door het kruis. Deze profeet moest het volk zelfs imiteren. Hij moest een hoer als vrouw nemen en kinderen van hoererij met haar krijgen, als een profetisch beeld. Hoe diep gaat profetie dan ? Dit is daadwerkelijke hemelse dwaasheid en er ligt maar een hele dunne lijn tussen profetie en de zonde. De profeet dreef zo door zelfspot de spot met het volk, om het volk geheel te ontbloten, te ontmaskeren. Dat was oorlogsstrategie. 5 Daarom, zie, Ik ga uw weg met doornen versperren, Ik ga tegen haar een muur oprichten, zodat zij haar paden niet vinden kan. 6 Dan zal zij haar minnaars nalopen, maar hen niet bereiken; hen zoeken, maar niet vinden. Dan zal zij zeggen: ik wil heengaan en terugkeren tot mijn eerste man, want toen had ik het beter dan nu. 7 Zij echter beseft niet, dat Ik het ben, die haar het koren, de most en de olie heb gegeven, die haar het zilver rijkelijk geschonken heb en het goud, dat zij voor de Baäl gebruikt hebben. 8 Daarom zal Ik mijn koren weer wegnemen in de oogsttijd, en mijn most in zijn seizoen, en wegrukken mijn wol en mijn vlas, die haar naaktheid moeten bedekken. 9 Nu dan, Ik wil haar schaamte ontbloten voor de ogen van haar minnaars en niemand zal haar uit mijn hand redden. 10 Ik zal doen ophouden al haar vreugde, haar feest, haar nieuwemaansdag en haar sabbat, ja, al haar hoogtijden. 11 Dan zal Ik haar wijnstok en haar vijgeboom verwoesten, waarvan zij zeide: Die zijn het loon, dat mijn minnaars mij gaven. Ik zal ze maken tot een woud, en het gedierte des velds zal ze afvreten. 12 Zo zal Ik over haar bezoeken de dagen, waarop zij voor de Baäls het offer ontstak, zich tooide met ring en halssieraad en achter haar minnaars aan ging, maar Mij vergat, luidt het woord des Heren. Calvijn spreekt dan over dat de Heere het volk zal ontbloten als een grote ontmaskering. Dit is dus weer iets wat Suri [1] doet. De Heere zal hun feesten doen ophouden, en ze zullen niet door drogredenen de kastijding kunnen tegenhouden. Ze zullen niet van de Heere kunnen ontsnappen, stelt Calvijn, sprekende over het tweede hoofdstuk van Hosea. Calvijn stelt dat zij zo tot de honger werden geleid. Hierdoor zullen ook de akkers tot wildernissen worden. 'Ik zal haar schaamte ontbloten,' vergelijkt van Leeuwen met het akkadische baltu, schaamdelen. We kunnen dus ook denken aan schaamhaar. Hij stelt het is voornamelijk van een vrouw, maar het kan in principe dus ook voor een man gelden. Als dit gebeurt, stelt van Leeuwen, dan staan haar minnaars machteloos en hulpeloos. Van Leeuwen stelt dat het sieraad in vers 12 vergeleken wordt met de welving van de heup in Hooglied 7:1. We kunnen stellen dat de heupen van de vrouw breed zijn, gewelfd, wat ook nodig is voor de bescherming van de vrucht. Als het beeld van de bruid genoeg verdiept wordt totdat het de dualistische aard ervan laat zien, dan kan er ook weer verzoening zijn.
16 Online Touch Home