misbruik ook het beeld zijn van de verharding. De fallus is dus de vijfde wet van Calvijn, terwijl de vagina de eerste wet van Calvijn is, de noodzaak voor de mens om leeg te worden, te minderen, te hongeren. Dat is de ware, diepere betekenis van de geslachtsdelen. Hosea 9 7 Dwaas is de profeet, waanzinnig de man des geestes, wegens de grootte uwer ongerechtigheid en omdat er grote vijandschap is. 8 De wachter over Efraïm bij mijn God, de profeet – een strik van een vogelvanger is op al zijn wegen, vijandschap in het huis van zijn God. In de letterlijke zin is het niet waar, maar in de cryptiek is er een pad. Niet open zijn voor de cryptiek van dingen is een vorm van materialisme. Eerst grijpt het letterlijke de mens en test de mens, maar daarna ziet de toetsende mens de cryptiek. Zij leeft in een andere realiteit. Zij is niet rechtstreeks te bereiken, maar alleen over het natuurpad. Hosea haalt uit naar Efraïm als in een obsessie. Bijna het gehele boek gaat over Efraïm, maar Hosea moet eerst dieper aan zichzelf sterven om het raadsel te begrijpen. Hosea is in de Egyptische wortels een vissersgodin. Hosea is obsessief bezig met Efraïm die hem heeft verwond, en hij zit vast als een vis aan een lijn, maar zo wordt hij wel de natuurkennis ingetrokken. Efraïm die haarzelf rijk waant zonder gebreken komt terug in het NT als Laodicea, wat in het Grieks Laodika is. In de Sanskrite wortel is dit Ladika, wat dienstbaarheid betekent (slavernij, slavenjongen) en ladukka, wat zoet vlees betekent. Dukka is ook een Aramees woord voor slachtplaats. Metaforisch gaat het hierom dat het hele probleem van oordeel en slachterijen op aarde in de diepte iets heel anders is, zodat het allemaal enigszins "verzoet" kan worden in een bepaalde mate. Laodika is al in deze realiteit, dus dan gaat het botsen. In het Orions is zij een wildernis-stam, net zoals Efraïm. Er is een grote kloof tussen het stadse gebied en het wildernis gebied. Als er contact is tussen deze twee gebieden dan is het alsof alle glazen wanden breken. De armen en de benen van de mens staan de natuurkennis nog te vaak in de weg. Zij stribbelen nog teveel tegen, dus moet de mens eerst tot een vis worden, om zo opgetrokken te worden tot het wildernisgebied. Dit komt ook weer terug in de Vur : Zij vertelt een verhaal, Zij blijft niet bij de drama hangen, Het gaat altijd weer dieper (126:5) Deze zeeen zijn te groot, Deze zeeen zijn onoverbruggelijk, Deze zeeen zijn eindeloos, Allen zullen in deze zeeen in vissen veranderen Er is geen doorkomen aan, Zij kunnen hier alleen maar dromen, Totdat de nachtmerrie toeslaat, Een vis zullen zij zijn (126:1-2) Alleen als vissen kunnen wij tot U naderen, oh Heilig Vuur, in het duisterste van de nacht. Ja, de voorhangsels van tempels zullen scheuren.
28 Online Touch Home