10

-- Jawel, je zei daarnet dat jij het was. Helemaal niet. Ik moest uw oren nog laten uitspuiten. Uit : De Grote Surinaamse Bijbelkrant, verzamelingen nr. 1 ________________________________ DE BIZONJACHT Hij voelde de scherpe pennetjes door de huid boven zijn tepel gaan. Het waren een soort pijltjes, een soort scherpe botjes met kleine veertjes aan weerskanten als kwastjes. Die voelden zacht tegen zijn huid aan, maar de pijltjes waren scherp. Het deed wel even heel erg pijn, maar daarna raakte hij er meer en meer aan gewend. Hij moest een lange trap op bekleed met bruin fluweel of suede. Moeder overste stond op hem te wachten op de hoogste trede. Ze stond bij een groot portaal, een poort. “Je wist dat dit moest, hè ?' sprak ze. 'De pinnen moesten erin, anders zou de bizon je bezeten kunnen maken.' Hij knikte. Samen met haar liep hij door de poort. Ze kwamen in een duister veld waar in de verte de bizons graasden. 'Hier gaat het gebeuren,' sprak ze. Hij kreeg een speer, een pijl en boog met een mes. Ook kreeg hij een net. 'Ik wil niet,' zei hij. Moeder overste stond daar met een gesel. 'De kerk wil het,' sprak ze zelfverzekerd. Hij boog zijn hoofd. Hij wilde de vader-priesters niet teleurstellen, en al helemaal niet moeder overste. Plotseling richtte hij de speer op haar. 'Ik kan het niet !' riep hij. En hij rende weg. Hij voelde zichzelf een banghaas, een grote mislukkeling. Hij rende de trap af naar zijn kamer. Hij deed de kamer op slot, voor het geval moeder overste achter hem aan zou komen. Ze had altijd die gesel wel, maar had haar die nog nooit zien gebruiken. Moeder overste begreep hem wel. Midden in de nacht kwam hij zijn kamer uit, en ging de trap op om vervolgens door de poort te gaan. Er waren daar een groep vrouwelijke jagers. 'Waar ga jij naartoe ?' vroegen ze. dan ooit te voren. Het was alsof de jacht nu pas echt begon. 'Ik wil hier weg,' zei hij. 'Dit is niks voor mij.' Hij keek de lucht in, waar de nachtzon was verschenen. Er kwamen zoveel bizons uit voort die door de lucht gingen. De lucht leek wel op een grote vlakte met een heleboel velden. 'Waar gaan die naartoe ?' vroeg hij aan de vrouwen. 'Zij zullen de kerk aanvallen,' zeiden de vrouwen serieus en ernstig. In zijn gedachten zag hij moeder overste voor zich. Hij sprong op één van de jachtwagens, en maakte zijn speer klaar. Zo ging hij de nacht in. Hij joeg op de bizons alsof hij op de zon joeg. Gehuld in een bizonkleed kwam hij terug. 'Moeder overste zal trots op je zijn,' zeiden de vrouwen. De volgende dag ging hij naar moeder overste met zijn kleed. Zij nam hem in haar armen. 'Ik ben trots op je, jongen,' sprak ze. 'Eindelijk heb je jezelf overwonnen. Dat is een hele grote stap. Je bent erg moedig geweest.' De nacht daarop ging hij weer op jacht, en kwam terug met een bizon-schedel. Die gaf hij aan moeder overste. Moeder overste drukte de schedel tegen zich aan. De dag erna stierf zij. Hij zwoer dat hij voor altijd voor haar en de kerk zou jagen. Hij zou de kerk tot overwinning brengen. 'Iets brandt er in mij, een eeuwige vlam, Het steekt overal, ik ben zo bang, Maar niets zal mij stoppen, het duurt al te lang, Ik zal over haar waken zo lang als ik kan, Ik ben hiervoor geroepen, terug kan ik niet, Sinds ik jou vond als mijn beste vriend.' Hij stond op en liep naar de poort. Hij keek in de lucht, en de nachtzon was vallende, maar er waren meer bizons Uit : proza van de vuh, uitgave : coab ________________________________

11 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication