20

op één lijn 32 3e uitgave 2008 Een relevant en interessant “oud” artikel Wat maakt Huisartsgeneeskunde anders? DOOR MARK BRUEREN, HUISARTSBEGELEIDER HUISARTSOPLEIDING MAASTRICHT Tijdens de introductieperiode en kennismaking in de eerste maand van de opleiding tot huisarts komt het altijd wel aan de orde. ‘Waarom wil je huisarts worden?’ En op deze vraag worden verschillende antwoorden gegeven. ‘Ik wilde in elk geval niet in een ziekenhuis werken’, ‘ik had eigenlijk specialist willen worden, maar huisartsgeneeskunde is een goede tweede keus’, ‘de algemene geneeskunde spreekt me aan, en ik hecht aan een persoonlijk contact met patiënten’ of – heel concreet – ‘in het coschap in de huisartspraktijk kwam ik er achter dat dit vak het best bij me past’. Etc, etc. In een, overigens niet heel recent, artikel1 met als titel ‘The importance of being different’ zet Ian McWhinney de verschillen tussen huisartsgeneeskunde en medischspecialistische disciplines mooi op een rij. In de inleiding vermeldt hij dat academisch werkzame huisartsen zich vaak aan de rand voelen staan van de medische faculteiten waar ze deel van uitmaken, en zich anderzijds vervreemd voelen van hun collega-huisartsen die voor honderd procent in de praktijk werken. De randpositie die huisartsgeneeskunde binnen de academie inneemt, heeft volgens hem vooral te maken met de verschillen tussen huisartsgeneeskunde en specialistische geneeskunde. Hij noemt er vier. 1. Huisartsgeneeskunde is de enige medische discipline die zich beschrijft in termen van relaties, in het bijzonder de arts-patiëntrelatie. Waar andere medische disciplines zich met name richten op inhoud, ziekten, orgaanstelsels of technologie, is binnen de huisartsgeneeskunde de relatie met de patiënt meestal belangrijker dan de inhoud. Huisartsen kennen de mensen vaak al voordat ze een klacht of ziekte hebben. 2. Huisartsen denken en handelen meer in termen van individuele patiënten dan in abstracties. In gesprekken met voltijds werkende huisartsen viel op dat sommigen van hen alleen maar over huisartsgeneeskunde konden praten door het te hebben over hun eigene ervaringen met patiënten. Volgens McWhinney is dit een gevolg van de sterke band tussen huisarts en patiënt. Hoe dichter we bij iemand staan, des te meer oog en oor hebben we voor individuele behoeften, wensen, angsten, verwachtingen, en des te lastiger wordt het om te abstraheren. 3. Huisartsgeneeskunde richt zich op het organisme als geheel en hanteert minder strikt een mechanistisch verklaringsmodel. Denken en handelen in termen van organismen is complex en impliceert dat men moet kunnen en durven leven met onzekerheden. Ik ben zo vrij hier toe te voegen dat dit in de praktijk nog wel eens tot problemen leidt, wanneer de patiënt mechanistisch denkt (‘die rugpijn moet toch een oorzaak hebben en die pijnstillers van u nemen de oorzaak toch niet weg?’) en de huisarts zich richt op de klachten, functioneren, beleving, angst en onrust, consequenties voor werk en leven van alledag, poging tot voorkomen van catastroferen etc. 4. Huisartsgeneeskunde is de enige medische discipline waar het ziel-lichaamdualisme wordt overstegen. Denken en handelen in termen van ‘het is psychisch’ of ‘het is lichamelijk’ is in de huisartspraktijk vaak lastig, onmogelijk, of voegt niets toe. De huisarts zal vaak – meer of minder bewust – gebruik maken van een biopsycho-sociaal verklaringsmodel. Aan het einde van zijn artikel schrijft McWhinney dat het vaak lastig is om anders te zijn, maar hij moedigt huisartsen aan om vooral zo door te gaan want het anders-zijn is juist de kracht van het vak. Wel is volgens hem meer kwantitatief onderzoek nodig om dit allemaal – het is vaak wel nog vaag, we voelen het zo, maar is het ook zo? – wetenschappelijk te onderbouwen. 1 Ian R McWhinney. The importance of being different. British Journal of General Practice 1996; 46: 433-436 20

21 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication