18

op één lijn 35 3e uitgave 2009 uit (huis)arts of naasten, deze vaker niet (goed) gebruikt wordt, dient een inschatting gemaakt te worden door de aanvragend arts/instantie of de rollator ook daadwerkelijk nodig is en of patiënt hem ook zal gaan gebruiken. Indien de rollator nodig is, maar de inschatting voor gebruik van het hulpmiddel is laag, dient de rollator niet zonder meer verstrekt te worden, maar een gesprek met de patiënt aangegaan te worden. Ingrid Tournoij “Onderzoek naar rol huisarts bij voorschrijven rollator”. Ik heb 25 huisartsen geïnterviewd, aan de hand van 9 vragen, over het voorschrijven van de rollator, welke daarna kwalitatief zijn geanalyseerd. Daarnaast heb ik een internetenquête gehouden onder experts (klinisch geriaters, revalidatieartsen, huisartsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten en verpleeghuisartsen). Bovenstaande experts hebben wij gevraagd wat de indicaties en contra-indicaties zijn voor een rollator. En wat nodig is voor het goed kunnen hanteren van de rollator. Dit om de kennis van huisartsen te kunnen vergelijken met experts. De belangrijkste conclusie uit mijn onderzoek: het zijn vaak de patiënten en/of familieleden die het initiatief nemen. In de praktijk levert het aanvragen van een rollator weinig tot geen problemen op: de aanvraagprocedure is eenvoudig en neemt weinig tijd in beslag, de indicaties zijn vaak duidelijk en er zijn nauwelijks afwijzingen. De indicaties die huisartsen gebruiken komen overeen met de indicaties van experts. De verschillen bij de contra-indicaties echter zijn groot. Ook is uit de enquête gebleken dat huisartsen weinig inzicht hebben in de alternatieven die er zijn voor een rollator. Belangrijk is ook dat bij twijfel advies wordt gevraagd van de fysio- of ergotherapeut. Michiel Lammers “Onderzoek naar rol zorgverzekeraar bij indicatie en toewijzing van de rollator”. Drie onderzoeksvragen staan centraal: • Welke criteria hanteren zorgverzekeraars bij toewijzing van de rollator? • Zijn deze criteria in overeenstemming met het beschikbare wetenschappelijk bewijs? • Worden de criteria in de praktijk op de juiste wijze toegepast? Voor beantwoording van de eerste onderzoeksvraag werden 5 Nederlandse zorgverzekeraars benaderd (CZ, VGZ, Delta Lloyd, OHRA en ZilverenKruis/Achmea) met de vraag of zij criteria konden leveren voor toewijzing van de rollator. Om te controleren of de criteria op correcte wijze worden toegepast in de praktijk, zijn 43 patiënten bezocht die via de genoemde zorgverzekeraars een aanvraag hebben gedaan voor een rollator. Slechts een van de vijf zorgverzekeraars (VGZ) kan duidelijke criteria overleggen voor indicering en toewijzing. De reden waarom de overige verzekeraars geen criteria konden leveren werd niet duidelijk. De gehanteerde criteria door VGZ zijn gebaseerd op een bepaling van de 18 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van 1 september 2005 (Regeling Zorgverzekering (RZV), artikel 2.17). De verkregen informatie uit de internetenquête van mijn collega Ingrid Tournoij komen overeen met de regels van het RZV. Het blijkt dat bij 26 van de 43 patiënten een juiste toewijzing is gedaan op basis van de gehanteerde criteria. Bij 13 patiënten was de indicatie voor de rollator afwezig en in 4 gevallen was er sprake van een contra-indicatie. Hierbij moet worden gedacht aan, morbus Parkinson, dyspraxie, zwakte in de bovenste extremiteiten, problemen met de knijpkracht van de handen en een verminderde cognitie of inprenting. Mogelijke alternatieven voor een rollator zijn de wandelstok, de vierpoot, het looprek, (arm)krukken, de rolstoel of het scootmobiel. Samenvattend kan worden gesteld dat veel zorgverzekeraars om onduidelijke redenen vaak geen toewijzingscriteria kunnen leveren. Ook in wetenschappelijke literatuur is weinig informatie bekend over procedure van toewijzing. Het gebruik van de criteria in de praktijk is bovendien slecht, en voor verbetering vatbaar. Eward Lindelauf “Onderzoek naar verbetering ‘kwaliteit van leven’ (KvL) door verstrekking van de rollator”. Mijn vraagstellingen waren: 1. Is er een verbetering van de KvL door verstrekking van de rollator? 2. Welke aspecten van KvL worden volgens de patiënten beïnvloed door de rollator? 3. Zijn er determinanten die de invloed van de rollator op de KvL mede bepalen? Voor de eerste vraag heb ik literatuur- en patiëntonderzoek verricht. Voor de laatste twee vragen is alleen patiëntonderzoek verricht. 57 Patiënten heb ik via woonzorgcentra, thuiszorg, buurthuizen en via bekenden geworven. Criteria daarbij waren: personen gedurende minimaal een jaar in bezit van een rollator en zonder (ernstige) cognitieve problemen. Tijdens thuisinterviews heb ik een drietal vragenlijsten afgenomen: de eerste bevat persoonsgegevens, de tweede bevat aspecten van KvL, waarbij de poefpersonen aangeven of deze door de rollator worden beïnvloed en de derde is de RAND-36/ SF-36, waarmee de KvL van de personen wordt gemeten. Literatuuronderzoek leverde één artikel op waarbij geen verschil in KvL werd gezien. Het onderzoek laat zelfgerapporteerde verbetering van KvL door de rollator zien. Alle aspecten worden door de rollator beïnvloed. De rollator verbetert vooral ‘fysiek functioneren’, ‘rolbeperkingen door fysiek probleem’ en ‘sociaal functioneren’. Rollatoraanschaf op dokters advies is medebepalend voor verbetering KvL. Opmerking: met de tweede vragenlijst werd gemeten of de rollator de KvL verbetert. De resultaten van de RAND-36 had ik niet in dit stukje meegenomen omdat dit onderdeel buiten de onderzoeksvragen valt. (Deze beschrijft hoe de proefpersonen op de RAND-36 scoorden.Daarbij werd een lage score op ‘fysiek functioneren’ en ‘rolbeperkingen door een fysiek probleem’ en een hoge score op ‘sociaal functioneren’ gezien).

19 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication