19

op één lijn 38 3e uitgave 2010 huisartsgeneeskunde, die gevraagd werd naar hun waardering van een aantal (16) onderwijskundige componenten van hun stage. Gekeken werd hoe deze de ervaren didac ­ tische kwaliteit (‘leerzaamheid’) van het co­schap beïnvloedden. Na een aantal analysestappen bleken drie factoren van belang: de kwaliteit van de supervisie van de huisarts­opleider, die zorgt voor een voldoende groot en gevarieerd patiëntenaanbod en aan de co­assistent voldoende mogelijkheden biedt om zelfstandig klinisch werk te doen. Een goede opleider is beschikbaar, legt uit, observeert en maakt tijd vrij voor feedback. [van der Zwet] Sommige opleiders zullen ook wel eens een zogenaamde ‘CIBA­arts’ als co­assistent gehad hebben. ‘CIBA’ staat voor ‘Commissie Instroom Buitenlandse Artsen’. Vaak zijn het vluchtelingen. Frans van der Horst was betrokken bij een kwalitatief onderzoek naar factoren die de voortgang van de carrière van deze collega’s belemmeren en bevorderen. Van 58 CIBA­artsen die tot 2007 aan het onderwijsprogramma hadden deelgnomen, deden er 32 mee aan een diepte­interview. Negenentwintig van hen werkten op dat moment als arts. De artsen ervoeren allerlei problemen, voor, tijdens en na het CIBA­programma. Belangrijkste belemmeringen tijdens hun opleiding waren gebrek aan begeleiding door sommige opleiders en te weinig kennis van de organisatie van de Nederlandse gezondheidszorg. Andersom, goede begeleiders speelden een bevorderende rol, evenals een Nederlandse taalcursus. Eigen kennis, vaardigheden en motivatie waren ook belangrijk voor het succesvol doorlopen van het programma. Omstandigheden waar ‘gewone’ studenten meestal geen last van hebben waren taalproblemen, oudere leeftijd, het hebben van kinderen, onzekerheid over vluchtelingenstatus, en traumatische ervaringen in het verleden. [Huijskens] Patiëntengedrag Onder deze noemer bespreek ik vier artikelen. Allereerst twee studies uit het SMILE­cohort, waarbij Marjan van den Akker betrokken was. Met een onderzoek onder 60­plussers toonden de onderzoekers aan dat mensen uit de laagste sociale laag (laag inkomen of laag opgeleid) zich gezonder voelden, zowel fysiek als mentaal, als ze meer luxe goederen bezaten. Bij mensen met meer inkomen of opleiding was dit verband er niet. Of deze kennis relevante ‘beleidsimplicaties’ voor de huisarts heeft laten de onderzoekers maar in het midden.[Bosma] Een andere SMILE­studie heeft inmiddels de pers gehaald: dikke mensen bezoeken vaak onze spreekuren. Dat bleek uit een onderzoek bij meer dan 4000 patiënten uit het SMILE­cohort, dat was opgezet om het verband tussen frequent spreekuurbezoek en leefstijl te onderzoeken. Per eenheid BMI nam de frequentie van spreekuurbezoek met 2% toe. Tussen ‘ongezonde leefgewoonten’ (roken, te veel alcohol en weinig fruit, groente of beweging) en veelvuldig spreekuurbezoek vond met overigens géén verband (behalve voor vrouwen die te weinig bewegen). De auteurs suggereren overigens niet, dat huisartsen die in de toekomst minder drukke spreekuren willen hebben, er goed aan doen nu stevig in te zetten op het afvallen van hun patiënten. [van Steenkiste] Een onderzoek dat momenteel wordt voorbereid is het onderzoek van Janaica Grispen en Martine Ickenroth naar hoe een website patiënten zou kunnen ondersteunen bij het kiezen zogenaamde ‘zelftesten’. Zij publiceerden hun onderzoeksprotocol in het ‘open access’ blad BMC Public Health. Het onderzoek moet veel gegevens opleveren over het hoe en waarom van het gebruik van zelftesten door patiënten. Momenteel zijn ze druk bezig met het ontwerpen en testen van een proefversie van de website [Grispen] Internet is ook een medium voor therapie. Job Metsemakers was betrokken bij de evaluatie van een online programma voor cognitieve gedragstherapie (CGT) voor patiënten met een depressie in de eerstelijn. Het programma www.kleurjeleven.nl – dat uit eerder onderzoek veelbelovend naar voren was gekomen ­ biedt CGT gedurende een half jaar aan. Deze aanpak werd vergeleken met de ‘gebruikelijke zorg’ door de huisarts en met een combinatie waarbij het online CGT programma werd gecombineerd met begeleiding door de huisarts. In zes maanden namen de klachten van de matig tot ernstig depressieve patiënten af in alle drie groepen. Er was echter geen betekenisvol verschil tussen de groepen, hoewel de combi­aanpak het wel het beste deed. De auteurs concluderen dat er nog meer werk moet worden verricht om de therapietrouw bij gecomputeriseerde CGT te optimaliseren, om vast te stellen wat de beste manier is om een dergelijk progamma zonder begeleiding online te implementeren en om vast te stellen voor welke depressieve patiënten online CGT het meest geschikt is. [de Graaf] Valpreventie Tineke van Geel toont in een overzichtsartikel ­ over het optreden van (wervel­ of heup­) fracturen na een eerste fractuur ­ aan, dat het belangrijk is om zo spoedig mogelijk na een eerste fractuur met preventieve medicatie te beginnen. Zij stelt dat het nog niet duidelijk is in hoeverre valpreventie effectief is in het voorkomen van fracturen. [van Geel] Een eerste stap zou kunnen zijn om helder te krijgen waar mensen vallen en wat ze dan aan het doen zijn. Harry Crebolder was betrokken bij een explorerend onderzoek naar valincidenten bij meer dan 300 65­plussers, waarbij men vier typen valpartijen kon identificeren: (1) binnenshuis in gang of badkamer/toilet, vaak in verband met toiletbezoek; (2) op andere plekken binnenshuis bij andere ADL; (3) buiten, rondom huis bij BDL; en tenslotte (4) verder van huis, tijdens wandelen fietsen of boodschappen doen. De gevaarlijkste plek binnenshuis is de trap (11% van de valpartijen) en buitenshuis zijn tuin en tuinpad de plekken waar men het vaakst valt (11%). Bij valpartijen van type 2 treden het minst vaak fracturen op. ‘Type 1’ vallers zijn vooral oudere, inactieve bejaarden met ADL­problemen, terwijl ‘type 4’ vallers juist de actieve bejaarden zijn. De auteurs suggereren voorzichtig dat bij een ‘type 4’ val vooral aan extrinsieke oorzaken 19

20 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication