4

op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Van de voorzitter Geen empirisch bewijs DOOR JOB METSEMAKERS, VOORZITTER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UM ‘Er is geen empirisch bewijs voor de effectiviteit en kosteneffectiviteit van Zorg uit Voorzorg’. Zo luidt de samenvattende conclusie van het proefschrift waarop Silke Metzelthin in maart 2014 promoveerde.1 Afgelopen februari verdedigde Mandy Stijnen haar proefschrift waarin ze schreef ‘We vonden géén overtuigende effecten van het [G]OUD-project vergeleken met de gebruikelijke zorg.2’ Beide onderzoeken maakten deel uit van het Nationaal Programma Ouderenzorg wat beoogde wetenschappelijk te onderbouwen welke zorg (in de brede zin van het woord) moest worden ontwikkeld voor de ouder wordende populatie. Dan gaat het om te bepalen wie een oudere is, hoe een oudere in een kwetsbare positie onderkend en opgespoord wordt, welke interventies te bedenken zijn om beperkingen in activiteiten in het dagelijkse leven te reduceren, hoe hulpbehoevendheid te voorkomen is en hoe zelfstandig functioneren te handhaven en te bevorderen valt. Beide genoemde onderzoeken richten zich op het opsporen/benoemen/identificeren van die ‘frail elderly people’ en het proactief benaderen van de kwetsbare groep via verschillende interventies. In het ‘Zorg uit Voorzorg’ onderzoek werd na het uitgebreid in kaart brengen van de kwetsbaarheid van de oudere door een interdisciplinair team, een aantal interventies voorgesteld, waarbij eigen keuze sturend was bij planning van activiteiten op het gebied van bewegen, sociaal netwerk, gezondheidsbevordering. Proactief met een duidelijke follow up. Ook in het [G]OUD project werd de oudere uitgebreid in kaart gebracht wat betreft gezondheid en welzijn. De gegevens werden daarna met de oudere en de huisarts besproken. Er kwam een zorgbehandelplan met eventuele verwijzing naar bijvoorbeeld fysiotherapie, ergotherapie. Ook in dit project was er een duidelijke follow up. In beide onderzoeken werden deze speciaal opgezette interventies vergeleken met de gebruikelijke zorg. Zoals in de eerste regels is aangegeven: er was geen echt verschil tussen deze interventies en de gewone zorg, ondanks de specifieke inzet en extra inspanning. Jammer? En nu? Allereerst is (kosten) effectiviteit natuurlijk maar één aspect van een onderzoek. In beide onderzoeken waren deelnemers en professionals heel tevreden over de aanpak. Dat is ook wat waard. Verder is het ook belangrijk om na te gaan waarom er geen verschil gevonden werd. De onderzoekers hebben dat ook gedaan. Dan blijkt dat de opgestelde interventieprotocollen niet volledig conform plan zijn uitgevoerd. Dan wordt het verschil tussen ‘interventie’ en ‘gebruikelijke zorg’ natuurlijk ook kleiner. Mogelijk zijn de opgestelde protocollen te ingewikkeld, of kost het zorgverleners meer tijd om die protocollen goed onder de knie te krijgen. Onder de tijdsdruk van het onderzoek wordt er eigenlijk nauwelijks tijd ingeruimd voor het langzaam implementeren van een bepaalde werkwijze. Het zou ook wel eens kunnen dat we niet lang genoeg wachten op het effect van de interventie. Meestal hanteren we een follow up van 12–18 maanden. Duurt het niet langer voordat je echt effecten van een bewegingsprogramma kunt aantonen in maat en getal? Is onze gebruikelijke zorg al niet van zeer hoge kwaliteit, waardoor extra activiteiten weinig effect hebben? Ik weet het antwoord op deze vragen niet. In het kader van het Nationaal Programma Ouderenzorg worden alle onderzoeken die in het land zijn uitgevoerd over ouderen geanalyseerd om tot enkele gedragen conclusies te komen. 4

5 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication