4

op één lijn 52 2e uitgave 2015 Van de voorzitter Heeft succes een keerzijde? DOOR JOB METSEMAKERS, VOORZITTER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UM De wekelijkse nieuwsbrief van de LHV sla ik niet over. Niet dat ik alle bijdragen volledig lees, maar er zijn altijd wel berichten die relevant zijn. Vandaag trof ik er weer een aan: “De manier waarop huisartsen betaald worden voor het inbrengen van spiraaltjes en het geven van Cyriax-injecties wordt – onder druk van de LHV en verzekeraars – met ingang van 1 januari 2016 teruggedraaid. Dat blijkt uit de dinsdag gepubliceerde NZa-beleidsregel 2016 voor de huisartsenzorg”. Volledig terecht dat de maatregel wordt teruggedraaid, maar het moet klaarblijkelijk een jaar duren voordat een domme maatregel weer wordt ingetrokken. Opvallend is het tussenzinnetje: “ – onder druk van de LHV en verzekeraars –”. In dit dossier zijn LHV en verzekeraars bondgenoten, in andere dossiers niet. En toch zeggen alle partijen hetzelfde doel na te streven: zorg van hoge kwaliteit dicht bij de patiënt voor een realistische prijs. Deze voortdurende golfbewegingen van een beetje ruzie maken, maar samen optrekken als het uitkomt, zijn al jaren aan de gang tussen alle ‘marktpartijen’. Huisartsen worden gestimuleerd zorg anders in te richten en iets te gaan doen wat eerder ziekenhuiszorg was. We doen het met plezier en inzet, want we zien ook dat we daarmee zorg dicht bij onze patiënten brengen. Geleidelijk wordt het bord van de huisarts steeds voller. In de programmatische chronische zorgprogramma’s hebben de praktijkverpleegkundige of de praktijkondersteuner een centrale plaats gekregen. Zonder hen zouden we alle zorg niet kunnen leveren. Voor POH-GGZ wordt in hetzelfde bericht ook goed nieuws gemeld: “De maximumtarieven voor POH-GGZ worden per 2016 verruimd”. Dus ook nog meer middelen om de zorg te leveren. Succes en blijdschap alom? Nee, zeker niet. De discussies rond het manifest: “Het Roer Moet Om” hebben duidelijk gemaakt dat er weeffouten, knelpunten, oplossingspunten, verbeterpunten aan de orde zijn. Werken daaraan is noodzakelijk, maar mijn zorg ligt bij de zorg. Blijven we niet in te smalle geprotocolleerde zorgprogramma’s aan de gang? Ik ben niet de eerste die het zegt, ik hoor directeuren van zorggroepen ook zeggen dat we de diabetespatiënt uit het dwangbuis van vier contacten per jaar moeten halen. Maar lukt dat? Lukt het, om tegen het protocol in te gaan? Moet een patiënt met COPD, verhoogd cardiovasculair risico en diabetes niet per definitie steeds door de huisarts gezien worden, vanwege de complexiteit van de protocollen, en de direct aanwezige polyfarmacie? Natuurlijk zijn er onderdelen van de zorg voor deze complexe patiënten waar de ondersteuning door de praktijkverpleegkundige noodzakelijk is. Maar moet de huisarts in het patiëntencontact niet zichtbaar in beeld en aan het roer blijven staan bij dergelijke complexiteit? Hebben we wel goed genoeg in de gaten wat de consequenties zijn van de veranderingen in de jeugdzorg voor onze positie ten opzichte van alle partijen die daarin een rol spelen? Het is een sector waar ‘budget’ een grote rol speelt en dat kennen wij huisartsen niet tot nauwelijks. Grosso modo doen we als huisartsen steeds meer. Iedereen is daar om verschillende redenen zeer tevreden mee. We zijn natuurlijk terecht trots op de goede zorg die we leveren. Maar tegelijkertijd moeten we onze grenzen goed bewaken. Laten we de knelpunten die we zelf in de programmatische chronische zorg zien, niet alleen benoemen, maar echt aanpakken. ‘Bijsturen om succes te behouden’ zal ik dat maar noemen. 4

5 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication