32

op één lijn 54 1 e uitgave 2016 Column Lotte DOOR T.E. GRIJS Een eerste ontmoeting met bepaalde mensen vergeet je nooit. Zo ook niet mijn eerste ontmoeting met Lotte. Ik was pas enige maanden bezig in mijn leven als dorpsdokter. Het zal een ochtend geweest zijn in het vroege voorjaar van 1980, ik vroeg in een gevulde wachtkamer naar de volgende patiënt, mevrouw Erhardt. Een afsprakenspreekuur kenden we in die tijd nog niet, de assistente legde de groene kaarten op mijn bureau op volgorde van binnenkomst van de patiënten in de wachtkamer. De kaart van mevrouw Erhardt bestond uit een pakketje van een viertal kaarten en ik had met een snelle blik gezien dat ze 53 was. Op mijn vraag stond ze op en kwam naar mij toe, tot in de puntjes verzorgd, ogend als begin veertig en heel mooi. Ze stak me een hand toe en zei kortaf “Lotte”. Ik liep voor haar uit naar de spreekkamer. Zachtjes voelde ik een klopje op mijn schouder: “Junger Herr, ein Herr lässt eine Frau vorgehen”, merkte ze fijntjes op en liep langs me de kamer in. Na deze bijzondere kennismaking heb ik haar in ruim dertig jaar vaak gezien. Zo’n twee tot drie keer per maand zat ze wel in de spreekkamer met klachten die geregeld van tractus wisselden, maar meestal in de buik gesitueerd waren. Voor de meeste klachten kon ik geen somatische verklaring vinden en kon haar ook niet overtuigen van de afwezigheid ervan, waardoor ze geregeld bleef aandringen op nader specialistisch onderzoek. En als ik haar dat al niet in Nederland gunde, stak ze snel de grens over waar het toch heel wat makkelijker was om in het specialistisch circuit rond te gaan. Van SCEGS had ik in die tijd nog niet gehoord, maar was toch al overtuigd van de noodzaak om te exploreren naar emoties en sociale omstandigheden in heden en verleden. Mondjesmaat gaf ze informatie prijs. Ze woonde alleen in een woningwetwoning in het dorp, ze had één zoon, die inmiddels het huis had verlaten. Na toch al een aardig aantal contacten was ze bereid om me iets mee terug te nemen in de tijd. Ze was geboren in Berlijn. Haar vader was gesneuveld in de Blitzkrieg in Polen, vijf jaar later onderging haar broer eenzelfde lot in Normandië. Ze bleef met haar moeder achter in Berlijn, waaruit ze in 1948 vluchtte naar het vrije westen en na de nodige omzwervingen kwam ze in Aken terecht. Hier vond ze haar man en een jaar later kwam hun zoon ter wereld. Van haar man ontbreekt vervolgens elk spoor in haar verhaal, “er ist fort”, verder kreeg ik er niets uit. 32 Jaren later, ze was inmiddels de zeventig gepasseerd, kreeg ik een telefoontje van de orthopeed, waar ze voor heupklachten onder behandeling was. Bij bloedonderzoek bleek de TPPA positief. Bij de “orthopedisch” voorzichtige exploratie had ze ziedend uitgeroepen: “Ich habe total nichts mit Männer, Männer sind Wölfe” en was de deur uitgevlogen. Met de nodige omzichtigheid zonder verder iets te weten te komen over eventuele bron heb ik haar naar de dermatoloog gekregen. In de jaren hierna takelde ze langzaam steeds verder af, haar hart en longen konden het lichaam alsmaar minder ondersteunen en ook het bewegingsapparaat begon haar behoorlijk in de steek te laten. In die tijd kwam ze al nooit meer in de praktijk en bezocht ik haar geregeld in haar woninkje. Telkens werd mijn aandacht getrokken naar een foto op het dressoir. Twee vrouwen Unter den Linden in Berlijn, een oudere en jongere versie van eenzelfde uitgave, waarvan de jongste zo uit de Babelsberg studio’s in Potsdam afkomstig leek te zijn. Bij een van de bezoeken begon ze over haar naderend levenseind. Ze stopte me een wilsverklaring in mijn hand en zonder verdere omhaal drong ze aan: “Wenn die Zeit kommt, haben Sie mich zu töten, Sie sollen Hermine töten, ich weiß dass Sie das tun können, sprechen Sie nur mit meinem Sohn. Ze wilde verder geen toelichting geven en totaal verbluft verliet ik het huis, in verwarring door haar koude bevel en de naam die ze noemde. Het gesprek met haar zoon was kort, op zijn achttiende was hij het huis uitgegaan, hij had weinig contact met moeder. Hij omschreef haar als een goed zorgende, maar gevoelskoude vrouw, een knuffel kon er nooit vanaf. Zij had heel wat relaties gehad, die echter nooit langer dan een week geduurd hadden. Na het neerleggen van mijn praktijkwerkzaamheden verloor ik Lotte uit het oog en hoorde later dat ze was opgenomen op de gesloten afdeling van het verzorgingshuis. Op oudejaarsavond kwam ik langs het huis. Terwijl her en der al heel wat vuurwerk werd afgeschoten, besloot ik even binnen te wippen en vroeg naar mevrouw Erhardt. Daarginds zit ze, wees de verzorgende, ze heeft al een tablet gehad, maar ze kalmeert maar niet. Ik liep naar haar toe, bevend over haar hele lijf zat ze in een hoekje voor het raam, helemaal in zichzelf gekeerd, voortdurend murmelend: “Die Russen kommen, die Russen kommen”. Er was geen enkel contact mogelijk. Ik ging weer naar buiten, een vuurpijl spatte in een helder kleurenpalet uiteen. Die Russen kommen, april 1945, overal wraakzuchtige soldaten, een kapotgeschoten stad, een bloedmooie vrouw, een weerloze prooi voor de wolven van de Russische steppen. Ik zette de kraag van mijn jas hoog langs mijn oren op en trok de muts wat dieper in mijn ogen.

33 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication