19

kwijt zouden raken. Dat hadden moeder en tante Ans zo bedacht. In de rugzak zat ook het inentingsboekje met de bloedgroepinformatie. Elkaar kwijtraken moesten we onder alle omstandigheden proberen te voorkomen. Wij verlieten het ene kamp, we arriveerden met een massa mensen tegelijk in het andere kamp en moeder had ons op het hart gedrukt dat we elkaar, wat er ook gebeurde, moesten vasthouden: loslaten was streng verboden. We vormden een ketting, een gesloten eenheid, en we leerden dat blijvende verbondenheid voor ons van levensbelang was, een voorwaarde voor overleven. De barakken in het kamp waren loodsen van ongeveer 7,5 bij 60 meter met veel deuropeningen en ramen die geopend en gesloten konden worden. De open verbinding van de binnenruimtes met de buitenlucht is in de tropen niet slecht en bij een bezetting met 200 tot 300 mensen zelfs gewenst. De barak was door een aantal in de breedte geplaatste scheidingswanden in grote slaapzalen verdeeld, elk met een eigen toegangsdeur aan beide zijden. In het midden van de barak bevond zich een goedang (A), een opslagruimte. De ruimte erboven was open, het voortdurende geroezemoes en lawaai van de bewoners had overal vrij toegang, er vloog wel eens een vogel doorheen en liep ook wel eens een rat over de balken. Niet zo prettig, maar het went. Wij kwamen aan bij de barak die ons was toegewezen en moeder stevende direct op de goedang af. Er stonden negen bedden, de ruimte was bedoeld voor negen personen. Dat kwam goed uit! Het was precies genoeg voor ons negenen. En het mooiste was: deze afgesloten ruimte bood privacy. We hadden niet alle bedden nodig, Pieter en Douwe konden wel kop en staart slapen, en aan het voeteneind werd een bakje getimmerd voor Coen. 72

20 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication