23

Helene Witkop-Jonker Het elfje & de witte kater E r was eens een witte kater, die woonde in het bos. Dat witte was op zich vrij bijzonder, want zoveel witte katers zijn er niet. Maar zelf vond de kater het maar niks. Hij schaamde zich en kwam het liefst niet al te veel meer bij de andere dieren. En eigenlijk werd dat gevoel elk jaar erger. Nu was het idee dat hij niet mooi was of niet goed genoeg, niet zomaar uit de lucht komen vallen. Al toen hij een kitten was, werd het altijd al gezegd door z’n vader. Dat hij te wit was, te langzaam, en (heel spottend) dat ze z’n jachtinstinct waren vergeten aan te leggen. Dan wilde de witte kater wel door de grond zakken. De vader zelf kwam iedere dag wel met een gekraakte muis of vogel in zijn bek naar huis. Maar de witte kater hield gewoon niet van jagen. Hij wilde liever spelen en vrienden zijn met de andere dieren. Toen nog wel. Maar toen ze allemaal groter werden, begonnen de muizen hem te mijden. Ze dachten: Alles goed en wel, maar hij blijft een kater, dus pas op! Vroeg of laat komt z’n ware aard naar boven! De vogels waren al veel eerder afgehaakt. En de witte kater voelde zich alleen. Op een dag kwam er een afzichtelijk monster in het bos wonen. Maar het gekke was, het was een monster met een hele lieve stem. En hij begon te spreken tegen de witte kater op zo’n manier dat deze het monster niet als lelijk zag. Maar wat hij hem te zeggen had, daar werd de kater niet blijer van. En tegelijkertijd wilde hij toch steeds die stem weer horen. Zo liefelijk, zo zacht. Tot hij vanzelf ging geloven in wat het monster allemaal zei. De kater dacht: Hij heeft gelijk. Wat doe ik hier nog! Ik heb genoeg van het grote bos, ik wil weg van hier. Ook al weet ik niet precies waarheen. 21

24 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication