Preek 23 december 2018 “Hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God.” – Lukas 18:14 In hoofdstuk 18 van het evangelie van Lukas vertelt de Heer Jezus in de gelijkenis van de ‘Farizeeër en de tollenaar’ een oneindige waarheid voor alle tijden. Hij toont een dodelijke ziekte die in ons allen aanwezig is, schijnheiligheid. We moeten het in ons ontdekken en ons genezen hiervan, want het is een kwestie van leven en dood voor ieder van ons. Laten we proberen te openbaren wat de Heer Jezus Christus ons wilde leren door middel van deze gelijkenis. Twee personen gingen naar de tempel om te bidden. De farizeeër werd beschouwd als religieus en Godvrezend door de maatschappij van die tijd. In zijn gebed dankt hij God dat hij zo goed is e niet lijkt op de tollenaar die beetje verderop naast hem bidt. De tollenaar was de belastinginner van die tijd en werd gehaat door de maatschappij. De persoon die door de maatschappij gehaat werd, sloeg op zijn borst en vraagt genade aan God voor zich, een zondaar. Christus concludeert Zijn woord met de eeuwige waarheid en zegt: “Deze man ging gerechtvaardigd terug naar zijn huis, in tegenstelling tot die andere. Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.” (Lucas 18:14). We moeten ook inzien dat Christus voor het vertellen van deze gelijkenis, benadrukt aan wie deze gelijkenis is gericht. “Hij sprak ook met het oog op sommigen die van zichzelf overtuigd waren dat 14 Khorhurd zij rechtvaardig waren en alle anderen minachtten.” (Lucas 18:9). Farizeeërs waren over de eerste en ook hier stonden ze vooraan in de tempel, om hun voorrang te tonen aan de mensen maar ook aan God. Maar hiermee toonden ze ook hun ijdelheid. Als iemand bidt, neemt hij aan dat het een totale afzondering een eenheid is met zijn Schepper. Wanneer iemand in gebed is moet diegene zich concentreren op de verbinding tussen God en zichzelf en niet concentreren op wie er naast hem bevindt, waarmee die ander bezig is, zoals de farizeeër dat deed door in zijn gebed te wijzen naar de tollenaar. De farizeeër had een verkeerde perceptie op het gebed, net zoals velen van ons ook hebben. In het ware gebed is volmaakte nederigheid en vrees jegens God nodig. Maar in het gebed, zoals de farizeeër dacht, is het niets meer dan een lofprijzing voor zichzelf. Dit is een voorbeeld over zelfvertrouwen en opscheppen dat niet wordt geaccepteerd door onze Heer. Zoals Salomo in zijn spreuken zegt: “Laat een ander je prijzen, doe het niet zelf, laat het over aan een vreemde, zie er zelf van af.” (Spreuken 27:2). De farizeeër probeert zichzelf te overtuigen dat het door zijn eigen toedoen is dat hij heeft bereikt wat hij heeft bereikt, en niet door Gods genade en Zijn gaven. Hij probeert zichzelf te overtuigen dat hij onschuldig en goed is, dat hij beter is dan de anderen en vooral die tollenaar.
15 Online Touch Home