25

prognose uit 2015 geeft aan dat deze stijging in 2019 noodzakelijk zal zijn. Uiterlijk op 1 januari 2017 zal volgens de Wet uitsluitsel dienen te komen ten aanzien van een eventuele verhoging van de pensioenrichtleeftijd in 2018 op basis van de dan meest recente ramingen van het CBS. Algemeen kan worden gesteld dat de huidige AG-prognoses niet veel afwijken van de prognose van het CBS, waardoor de huidige verwachting is dat verschillen in toekomstige AOW- en pensioenleeftijden ook niet heel groot zullen zijn. 8.6 Effecten op voorzieningen Om de effecten van de Prognosetafel AG2016 op de technische voorzieningen van pensioenportefeuilles in kaart te brengen zijn zes fictieve voorbeeldfondsen geconstrueerd. Het betreft drie fondsen met mannelijke deelnemers en drie fondsen met vrouwelijke deelnemers. Per geslacht zijn een jong, een oud en een gemiddeld fonds geconstrueerd. Het laatste fonds is het gemiddelde van de eerste twee fondsen. Deze voorbeeldfondsen zijn mede aan de hand van concrete portefeuilles bepaald. De voorbeeldfondsen bevatten naast een ouderdomspensioen (OP) een latent nabestaandenpensioen (NP) en een ingegaan nabestaandenpensioen. In de mannelijke portefeuilles wordt ervan uitgegaan dat uitbetalingen van het ingegane nabestaandenpensioen betrekking hebben op vrouwelijk partners. Voor de vrouwelijke portefeuilles is dat andersom. De gebruikte pensioenvormen zijn een ouderdomspensioen, ingaande op 65 jaar en een nabestaandenpensioen van de vorm ‘onbepaalde partner’ met een partnerfrequentie van 100%. Er wordt uitgegaan van een vast leeftijdsverschil van3 jaar tussen de mannelijke en de vrouwelijke partner, waarbij aangenomen wordt dat de man ouder is dan de vrouw. De gehanteerde rekenrente bedraagt 3%, zodat de effecten vergelijkbaar zijn met de voorgaande publicatie (AG2014) waarin ook werd uitgegaan van een rente van 3%. Dekking OP (65) NP OP+NP Mannen Jong -0,1% 1,4% 0,3% Gemiddeld -0,2% 1,1% 0,2% Oud -0,2% 0,8% 0,1% Vrouwen Jong 1,0% -1,6% 0,6% Gemiddeld 0,7% -1,0% 0,5% Oud 0,6% -0,7% 0,4% Tabel 7 Impact op voorzieningen (rekenrente 3%) voor modelportefeuilles van overgang van AG2014 naar AG2016 (verschil AG2016 minus AG2014 uitgedrukt in procenten van AG2014). De afzonderlijke percentages, zoals vermeld bij de pensioenvormen OP en NP, tellen niet op tot de percentages zoals vermeld bij de combinatie OP+NP. Dit komt omdat de voorzieningen van de afzonderlijke pensioenvormen verschillend zijn. Hoewel de pensioenleeftijd inmiddels is verhoogd tot 67, hebben grote delen van de pensioenverplichtingen nog een pensioenleeftijd van 65. Uit de tabel 7 valt af te lezen dat de verschillen, in termen van voorziening, bij mannen beperkt zijn. Voor een gemiddeld bestand neemt de voorziening met ongeveer 0,2% toe. Bij vrouwen is de impact groter (gemiddeld 0,5% toename). Afhankelijk van de samenstelling van het fonds zal de toename minimaal 0,1% en maximaal 0,6% bedragen, bij een rekenrente van 3%. Gegeven de huidige lage rente, vermelden we in tabel 8 ook ter indicatie de effecten bij een vaste rente van 1%. De rente is van invloed op het uiteindelijke effect vanwege de Prognosetafel AG2016 Uitkomsten 24

26 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication