9

Algemene aanwijzingen Hoofdstuk 4 Hieronder geven wij algemene aanwijzingen die belangrijk zijn bij de aanleg van nieuwe ijsvogelwanden. Deze zijn als volgt: 1. Terreineigenaar • Overleg de plannen altijd van tevoren met de terreineigenaar: particulier, gemeente, natuurbeheerder, waterschap. • Informeer de terreineigenaar over de lengte (100-200 cm) en hoogte (min. 50 cm) van de wand (men heeft soms geen idee). • Regel een vergunning/toestemming voor controle en onderhoud. 2. Plek kiezen • Kies een plaats waar in of buiten het broedseizoen ijsvogels worden gezien. Dat is een plek met visrijk water. Een deel daarvan kan tot op korte afstand (1-2 km) liggen. • Kies een rustige plek. Regelmatige overlast van mensen binnen 50 meter afstand is ongewenst. Ga daarbij vooral uit van de situatie in het broedseizoen. • Kies een plek die geen last heeft van intensief oeverbeheer, zoals maaien in het broedseizoen. Overleg zo nodig met de terreineigenaar/beheerder. • Als de waterstand in hoogte sterk kan veranderen houd hier dan rekening mee bij de keuze van een plek. Een nestgang mag niet onder water lopen. • De windrichting (N, Z, O, W) waarop een wand gelegen is speelt geen rol. De vogels zitten immers in een nestkamer diep in de oever. Maar vermijd oevers waar een harde wind op staat en hoge golven tegenaan slaan. Rustige beschutte plekken hebben de voorkeur. • Zonlicht heeft geen invloed op de nestplaats. In de nestkom blijft het koel. • In principe maakt de grondsoort waar een ijsvogelwand wordt gemaakt niet veel uit. Wel is het zo dat ijsvogels gemakkelijker een nestgang uitgraven in zand dan in klei of löss. Vermijd oevers waar veel puin in zit. 3. Begroeiing op oever • De plek heeft bij voorkeur rondom wat opgaande begroeiing van bomen of struiken (ook van belang als schuilplaats voor pas uitgevlogen jongen). Door de schaduwwerking blijft het water voor de oever makkelijker vegetatievrij (Afb. 3). • Snoei zo nodig enkele takken weg voor een vrije aanvliegroute. • Op de oever en boven het water zijn hier en daar overhangende takken (uitkijkpost, rustplek, plek om visjes dood te slaan). (Afb. 3). Kies een plek met opgaande begroeiing van bomen of struiken. 4. Begroeiing in water • Kies een plek waar geen hinderlijke water- of oevervegetatie voor de oever staat. • Groeit in het broedseizoen opgaande watervegetatie (riet, lisdodde) voor de wand, steek die dan bij de bodem af met een spade of schoffel. • Als er geen andere keuze is, haal dan de watervegetatie weg door het water uit te diepen tot circa 75 cm onder het waterniveau (onderhoud en controle is dan lastiger). 5. Uitvoering • Voer het werk zoveel mogelijk uit buiten het broedseizoen. Als de bladeren van de bomen zijn, is er in veel situaties een beter overzicht van de oever. Dit maakt de keuze voor de juiste plek gemakkelijker. • Maak in een geschikt gevonden leefgebied - in hetzelfde broedterritorium - bij voorkeur twee of drie wanden op korte afstand van elkaar. IJsvogels kunnen dan zelf een wand kiezen; ook kan een tweede broedsel eventueel in de andere wand gelegd worden. • In een nieuw aangelegde wand kunnen, onder een lichte hoek van circa 10° (omhoog vanaf de waterkant), 1 of 2 Landschap Noord-Holland - IJsvogelhandleiding 9

10 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication