Van de hoofdredacteur Op vrijdag 8 maart schoof de advocaat van Willem Holleeder aan bij DWDD en vertelde iets over zijn vijf dagen durend pleidooi waarin hij vrijspraak zou pleiten. Een belangrijk motief daarvoor was dat volgens hem Holleeder’s zussen onwaarheid spraken omdat ze aan een ernstige vorm van PTSS lijden. Daardoor konden ze feit en fictie niet onderscheiden. Herbeleving, nachtmerries en agressief gedrag van PTSS-patiënten is mij als psycholoog bekend, maar dat ze buiten die symptomen feit en fictie niet kunnen onderscheiden is nieuw. En de diagnose PTSS was niet door een psychiater gesteld en dus slechts speculatie. Mijn aandacht werd gewekt toen Matthijs van Nieuwkerk vroeg waarom de advocaat in zijn pleidooi aandacht besteedde aan Holleeder’s koffiedrinken. Dat kwam, aldus de advocaat, doordat de Officier van Justitie (OVJ) koffiedrinken gebruikte als bewijs voor Holleeder’s onbetrouwbaarheid. Tijdens een verhoor was de verdachte gevraagd of hij koffie wilde. “Nee”, antwoordde hij, “ik drink nooit koffie!” Maar, vervolgde de advocaat, de OvJ had in twintig jaar toch twee gevallen gevonden waarin Holleeder koffie dronk. Volgens de OvJ ‘hét bewijs’ voor zijn leugenachtigheid. Dat wilde de advocaat weerleggen. Ik vond dat opmerkelijk. Eerder zag ik een foto van tientallen dossiermappen met bewijs in deze casus. Als de OvJ om Holleeder’s onbetrouwbaarheid aan te tonen moet teruggrijpen op het koffie-argument, lijkt het bewijs in de casus niet erg sterk te zijn. Als dat juist is, vind ik ook dat de rechter Holleeder moet vrijspreken bij gebrek aan overtuigend bewijs. Zo niet, dan kunt u zomaar het volgende slachtoffer zijn van zulk onzin bewijs. Vraag mij of ik een pilsje wil en ik antwoord: “Nee dank u. Ik drink nooit bier.” Toch waren er wel eens sociale situaties waarin het onwenselijk was een aangeboden pilsje te weigeren. Dus heb ik wel eens bier gedronken. Volgens de OvJ ben ik daarmee een onbetrouwbaar sujet. Ik hoop dat u dat anders ziet. Met zoveel dossiermappen gaat het al snel over twintig miljoen woorden. Ik vraag mij dan af hoe je in deze casus zoveel woorden kunt gebruiken zonder in voor de waarheidsvinding irrelevante informatie te vervallen. Volgens rechters, officieren en advocaten is waarheidsvinding hun core business. Dat is opmerkelijk, omdat waarheidsvinding geen onderdeel is van juridische universitaire opleidingen. Juristen lijken daardoor voor de waarheid relevant bewijs niet goed te kunnen scheiden van irrelevant bewijs. Als gevolg gebruiken ze alles maar als bewijs, zoals koffiedrinken en een niet gediagnostiseerde PTSS. Bram Brouwer Mandeguod 3
6 Online Touch Home